Eerder bespraken wij het Besluit van 7 februari 2025, waarin aanwijzingen worden gegeven voor het massaal bezwaar tegen de belastingrente voor belastingplichtigen voor de vennootschapsbelasting (Vpb). Aanleiding voor dit Besluit is de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin het belastingrentepercentage van 8% voor de Vpb onverbindend werd verklaard. Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris sprongcassatie ingesteld. Op 26 september jl. nam Advocaat-Generaal Koopman (de A-G) een conclusie. Hij komt via drie redeneringen tot de slotsom dat de in destijds art. 1, onderdeel b, van het Besluit belasting- en invorderingsrente (het Bbi) vastgestelde belastingrente onverbindend moet worden geacht. Deze redeneringen betreffen de grenzen van de gedelegeerde bevoegdheid, het motiveringsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.
Regelgever overschrijdt grenzen bij vaststelling belastingrente
Uit een recent arrest van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat de regeling van de belastingrente bedoeld is als compensatie voor de door de Staat geleden renteschade (Hoge Raad 18 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1673.). Het is daarom niet aan de regelgever (degene die de bevoegdheid heeft gekregen om het Bbi vast te stellen) om op grond van budgettaire en op gedragsbeïnvloeding gerichte motieven een hoger tarief vast te stellen. Rentetarieven mogen dus niet hoger zijn dan nodig is om de daadwerkelijke renteschade te compenseren. De A-G constateert dan ook dat de regelgever de grenzen van zijn gedelegeerde bevoegdheid heeft overschreden.
Gebrekkige motivering van het Bbi volgens A-G
Wanneer de Hoge Raad de redenering van de A-G over de grenzen van de bevoegdheid van de regelgever niet volgt, wringt het volgens de A-G ook bij de motivering van het Bbi. De beslissing om het rentepercentage voor de vennootschapsbelasting te koppelen aan de handelsrente en minimaal 8% te hanteren, is onvoldoende onderbouwd. Door deze gebrekkige motivering zou de rechter niet kunnen beoordelen of art. 1, onderdeel b, van het Bbi in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Dit heeft tot gevolg dat het Bbi buiten toepassing moet worden gelaten.
Belastingrente mogelijk in strijd met evenredigheidsbeginsel
Indien de Hoge Raad, in afwijking van de conclusie van de A-G, tot het oordeel komt dat er geen motiveringsgebrek is, lijkt het Bbi niet te voldoen aan het evenredigheidsbeginsel. Zelfs als budgettaire opbrengst en gedragsbeïnvloeding als legitieme doelen worden beschouwd, meent de A-G dat de regelgever niet in redelijkheid tot de vastgestelde tarieven heeft kunnen komen. De hoge rentetarieven leiden namelijk tot willekeur. Volgens de A-G valt er geen reden te onderkennen waarom Vpb-plichtigen zwaarder zouden moeten worden belast, of sterker zouden moeten worden aangespoord hun belastingpositie tijdig door te geven dan andere belastingplichtigen. Daarnaast blijkt dat het in de praktijk moeilijk is om die inschatting tijdig te maken. Dit onderscheid in belastingplichtigen die reeds hun fiscale positie kennen en degenen voor wie dit nog niet geldt, heeft een discriminerend effect. Dit maakt de willekeur alsmaar groter.
Wat betekent een onverbindendverklaring van het Bbi?
Indien de Hoge Raad de conclusie van de A-G overneemt en eveneens oordeelt dat art. 1, onderdeel b, van het Bbi onverbindend is, rijst de vraag wat de consequenties daarvan zijn. Aangezien de rechtbank heeft vastgesteld dat partijen ter zitting hebben verklaard dat als de belastingplichtige op enige grond gelijk krijgt, de belastingrente tegen 4% moet worden berekend, komt immers niet aan de orde wat de verdere consequenties van de onverbindendverklaring zijn.
Het risico van zo’n onverbindendverklaring is namelijk dat er óf helemaal geen rente in rekening kan worden gebracht, óf dat de Hoge Raad zelf zich over een passend rentepercentage moet uitspreken. De A-G beveelt echter sterk aan om te kiezen voor het laatstgenoemde via een creatieve vorm van buitentoepassingverklaring. De A-G lijkt het in dat geval een redelijke uitkomst om de wettelijke (niet-handels)rente (sinds 1 januari 2025: 6%) als uitgangspunt te nemen.
Actiepunt voor u als Vpb-plichtige
Als u een definitieve aanslag vennootschapsbelasting heeft ontvangen waarin belastingrente is berekend vanaf 1 oktober 2020, blijft het raadzaam dat u – in ieder geval ter behoud van rechten – binnen 6 weken na de dagtekening van deze aanslag bezwaar maakt. Indien er belastingrente is berekend op uw voorlopige aanslag vennootschapsbelasting (beschikking belastingrente op een voorlopige aanslag) moet een verzoek tot herziening van die belastingrente worden gedaan.
Formeelrechtelijk heeft het verzoek tot herziening nog niet het karakter van een bezwaarschrift (zoals bij een definitieve aanslag). Wanneer de inspecteur het verzoek (geheel of gedeeltelijk) afwijst, is de afwijzing een voor bezwaar vatbare beschikking, waarbij de Vpb-plichtige ten minste 6 weken na dagtekening van de afwijzing de tijd krijgt om bezwaar te maken. Pas wanneer er bezwaar wordt gemaakt tegen de afwijzing, kan dit bezwaar meelopen in de massaal bezwaarprocedure.
Zoals in ons eerdere blog besproken, is het hierbij essentieel dat uw bezwaarschrift minimaal één van de volgende rechtsvragen bevat:
- Is de hoogte van de belastingrente in strijd met regelgeving of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het evenredigheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel of het motiveringsbeginsel?
- Is het in rekening brengen van belastingrente in strijd met Europese en internationale verdragen, zoals het eigendomsrecht?
- Is het in rekening brengen van belastingrente in strijd met Europese en internationale rechtsbeginselen, zoals het recht op een eerlijk proces, het legaliteitsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel of het ne bis in idem-beginsel?
Hulp bij bezwaar tegen belastingrente
Graag helpen wij u bij het indienen van uw bezwaar of verzoekschrift, het controleren van de belastingrente op de door u ontvangen aanslag en/of het beantwoorden van uw vragen over deze of onze vorige blogs. Neem daarover gerust contact op met uw Dirkzwager adviseur.