1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Faillissement van een ziekenhuis en de dossierplicht van de hulpverlener

Faillissement van een ziekenhuis en de dossierplicht van de hulpverlener

In zijn uitspraak van 26 maart 2020 beslecht rechtbank Midden-Nederland een geschil tussen de curatoren van het faillissement van een ziekenhuis en een reumatoloog die voorheen in dat ziekenhuis werkzaam was. De arts in kwestie vordert primair de verstrekking van digitale kopieën van de reumatologiedossiers van alle patiënten die hij in het ziekenhuis heeft behandeld. In dit blog bespreken wij het afwijzende oordeel van de rechtbank, mede in het licht van eerdere rechtspraak van de Hoge Raad.
Leestijd 
Auteur artikel Milou Janssen
Gepubliceerd 08 april 2020
Laatst gewijzigd 08 april 2020

Achtergrond

De betreffende arts heeft van 21 september 2009 tot 1 maart 2019 in het ziekenhuis gewerkt, eerst als vrijgevestigd specialist in maatschapsverband en later in loondienst. Inmiddels werkt hij ergens anders.

Het ziekenhuis waar de arts heeft gewerkt, is op 25 oktober 2018 in staat van faillissement verklaard. Op 1 maart 2019 is een doorstart gemaakt, waarbij alle activa en bedrijfsvoering zijn overgedragen aan een ander ziekenhuis. De curatoren hebben met dit ziekenhuis afgesproken dat het de patiëntendossiers bewaart van patiënten die in het voormalige ziekenhuis werden behandeld. Het ziekenhuis heeft daarvoor een apart IT-systeem ingericht, waarin de medische dossiers van het 'oude' ziekenhuis gescheiden worden bewaard van de andere dossiers. Het patiëntendossier van een patiënt wordt op instructie van de curatoren overgedragen aan een andere zorgaanbieder met toestemming van de patiënt. De patiënt moet zich daarvoor wenden tot (de website van) het 'oude' ziekenhuis.

In rechte vordert de arts van de curatoren digitale kopieën van de reumatologiedossiers van alle patiënten die hij heeft behandeld gedurende zijn ruim tienjarige werkverband in het 'oude' ziekenhuis. Hij beschikt reeds over de dossiers van patiënten die nog altijd bij hem in behandeling zijn en kan de beschikking krijgen over dossiers van andere patiënten indien deze weer bij hem in behandeling komen. De arts zegt ook alle andere dossiers (bij voorbaat) nodig te hebben om te kunnen voldoen aan zijn bewaarplicht op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo), met name zodat hij in de situatie dat een voormalig patiënt zich bij hem meldt met acute klachten direct de relevante voorgeschiedenis kan inzien.

De arts beroept zich ter onderbouwing van zijn vordering op dit arrest van de Hoge Raad van 25 mei 2012. In dit arrest gaat het om een privékliniek voor cosmetische chirurgie, waarbij patiënten een behandelrelatie hadden met de arts die daar op basis van een samenwerkingsovereenkomst voor eigen rekening en risico - dus niet in loondienst - werkzaam was én met de kliniek. Zowel de arts als de kliniek is in dat geval hulpverlener in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kliniek zegde de samenwerkingsovereenkomst met de arts naar aanleiding van een conflict op, waarna de toegang tot de patiëntendatabase voor de arts werd afgesloten. De arts vordert in rechte afgifte van kopieën van alle dossiers van de patiënten die hij heeft behandeld. De Hoge Raad oordeelt in r.o. 3.3 dat de arts gelet op de dossier- en bewaarplicht van artikel 7:454 BW en het recht van de patiënt op inzage en afschrift van artikel 7:456 BW '(in beginsel) recht heeft op in ieder geval een kopie van die dossiers.' Een belangenafweging acht de Hoge Raad voor dit eindoordeel niet nodig.

Over de bewaarplicht van de hulpverlener schreven wij eerder dit blog. Ook over het recht van de patiënt op inzage en afschrift op grond van de Wgbo hebben wij hier geblogd.

Oordeel van rechtbank Midden-Nederland

De rechtbank Midden-Nederland onderscheidt in zijn uitspraak de rol van de arts in de periode dat hij in loondienst was en zijn rol in de periode dat hij als vrijgevestigd specialist in het ziekenhuis werkzaam was.

Loondienstperiode

Tijdens het loondienstverband was de arts, aldus de rechtbank, géén hulpverlener in de zin van de Wgbo. Het latere faillissement maakt dit niet (met terugwerkende kracht) anders. Omdat de arts geen hulpverlener is, rust op hem ook niet de bewaarplicht van artikel 7:454 lid 3 BW. De arts voert nog aan dat door het faillissement onvoldoende is gewaarborgd dat de dossiers gedurende de gehele bewaartermijn zorgvuldig worden bewaard. De rechtbank gaat hier niet in mee. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft ermee ingestemd dat de curator in geval van faillissement de zorg draagt voor de patiëntendossiers totdat overdracht aan de (opvolgend) hulpverlener plaatsvindt. Ook hebben de curatoren afspraken gemaakt met de Minister van Medische Zorg over de kosten van het bewaren van de dossiers. De rechtbank concludeert dan ook dat de arts geen aanspraak heeft op een digitale kopie van de dossiers uit de loondienstperiode.

Vrijgevestigde periode

Voor wat betreft die periode daarvóór, toen de arts als vrijgevestigd specialist werkzaam was bij het ziekenhuis, veronderstelt de rechtbank dat de arts destijds wél hulpverlener was in de zin van artikel 7:446 BW, evenals het ziekenhuis. Op zowel de arts als op het ziekenhuis rustte destijds de bewaarplicht. Het heikele punt is echter dat de arts ná de vrijgevestigde periode in loondienst trad bij het ziekenhuis. Er zijn dus ook patiënten van wie de behandeling in de vrijgevestigde periode is aangevangen en overliep in de loondienstperiode (waarin de arts géén hulpverlener meer was en dus geen bewaarplicht meer had). Voor wat betreft die groep patiënten overweegt de rechtbank dat de bewaarplicht op het moment dat het loondienstverband aanving enkel en alleen nog rustte op het ziekenhuis. Ten aanzien van een andere categorie patiënten, namelijk de patiënten wiens behandeling reeds definitief was afgerond vóór de overgang naar loondienstverband, rustte de bewaarplicht voor de dossiers nog altijd op de arts en het ziekenhuis gezamenlijk. In dit verband is het hiervoor besproken arrest van de Hoge Raad van belang. De rechtbank ziet hier echter aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de Hoge Raad dat de hulpverlener in beginsel recht heeft op een kopie van de dossiers. De rechtbank noemt hiervoor de volgende redenen:

  • doordat de arts in loondienst en (voor het grootste deel) als vrijgevestigd specialist werkzaam is geweest, zou een 'tamelijk ingewikkeld en bovendien arbitrair onderscheid' moeten worden gemaakt tussen de verschillende categorieën van patiënten;
  • het gaat naar verwachting slechts om een beperkt aantal patiëntendossiers waarvoor de arts de bewaarplicht heeft;
  • in het arrest van de Hoge Raad ging het om de beëindiging van een samenwerkingsverband tussen twee hulpverleners. Hier betreft het een faillissement waarbij een groot aantal artsen en patiënten is betrokken. Er zijn dus veel patiëntendossiers en in veel dossiers zijn meerdere hulpverleners betrokken (geweest). Het verstrekken van kopieën aan iedere hulpverlener is tijdrovend en leidt tot hoge kosten ten laste van de failliete boedel.

De rechtbank komt tot de slotsom dat de arts weliswaar ten alle tijde toegang moet hebben tot patiëntendossiers als dat nodig is in het kader van zijn verplichtingen op grond van de Wgbo (waaronder het kunnen voldoen aan een inzage- of afschriftverzoek van de patiënt in de zin van artikel 7:456 BW), maar dat het niet 'in alle omstandigheden' noodzakelijk is dat hij ook daadwerkelijk over een kopie van die dossiers beschikt. In dit geval waarborgt de bewaarconstructie bij het 'nieuwe' ziekenhuis dat de dossiers gedurende de gehele bewaartermijn worden bewaard. Patiënten én voormalig hulpverleners (waaronder dus deze arts) kunnen op verzoek inzage krijgen in of afschrift van het dossier. Het aantal kopieën van een patiëntendossier moet gelet op de privacy van de patiënt overigens ook beperkt blijven, aldus de rechtbank. Hoewel de arts in kwestie dus hulpverlener was ten tijde van de vrijgevestigde periode, zijn de curatoren (ook) in dit geval niet verplicht kopieën te verstrekken van deze categorie patiëntendossiers. De arts kan immers op de vooromschreven wijze voldoen aan zijn verplichtingen op grond van de Wgbo.

Beschouwing

De rechtbank introduceert met zijn uitspraak van 25 maart 2020 een uitzondering op het uitgangspunt van de Hoge Raad dat een hulpverlener '(in beginsel) recht heeft op in ieder geval een kopie van die dossiers'. Meerdere factoren spelen in dit verband een rol, waaronder de praktische uitvoerbaarheid en de te verwachten kosten ten laste van de failliete boedel. Wij vragen ons echter af of de gekunstelde redenering van de rechtbank nodig was, indien het hier ging om een praktijkoverdracht aan het ziekenhuis op het moment dat de arts in loondienst trad. In dat geval zou het ziekenhuis namelijk alle dossiers hebben overgenomen en is het ziekenhuis als (enig) hulpverlener gebonden aan de bewaarplicht van artikel 7:454 lid 3 BW. De door de rechtbank ingeslagen weg is in dat licht omslachtig en niet consistent met het arrest van de Hoge Raad. Anderzijds kiest de rechtbank wel voor een pragmatische oplossing met niet alleen voordelen voor de failliete boedel maar ook voor de patiënt. Doordat de patiëntendossiers op één centrale plaats worden bewaard, is het voor de patiënt duidelijk waar hij terecht kan met een inzage- of afschriftverzoek. Bovendien blijven zijn medische gegevens op deze manier beschermd, doordat niet aan verschillende hulpverleners kopieën van het dossier worden verstrekt.

Heeft u naar aanleiding van deze uitspraak vragen met betrekking tot de uitvoering van de dossier- en bewaarplicht van de Wgbo binnen uw organisatie? Neemt u dan gerust contact op met Luuk Arends of Milou Janssen.