1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Goodwillbetaling in kort geding?

Goodwillbetaling in kort geding?

Het lijkt soms niet meer dan een formaliteit te zijn: het nemen van de horde van het ‘spoedeisend belang’ die is opgeworpen voor het verkrijgen van een zogenaamde ‘voorlopige voorziening’ in kort geding. De initiator van een kort geding wijdt vaak niet meer dan één of twee (nagenoeg altijd gelijkluidende) alinea’s aan het vereiste van een spoedeisend belang. Hij vertrouwt er daarbij meestal op dat de voorzieningenrechter zich in zijn vonnis zal beperken tot de standaardzin dat het spoedeisend...
Leestijd 
Auteur artikel Tom van Malssen
Gepubliceerd 18 september 2017
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Het lijkt soms niet meer dan een formaliteit te zijn: het nemen van de horde van het ‘spoedeisend belang’ die is opgeworpen voor het verkrijgen van een zogenaamde ‘voorlopige voorziening’ in kort geding. De initiator van een kort geding wijdt vaak niet meer dan één of twee (nagenoeg altijd gelijkluidende) alinea’s aan het vereiste van een spoedeisend belang. Hij vertrouwt er daarbij meestal op dat de voorzieningenrechter zich in zijn vonnis zal beperken tot de standaardzin dat het spoedeisend belang ‘voldoende uit de stellingen van eiser voortvloeit’, om vervolgens door te stoten naar een inhoudelijke beoordeling van ‘s eisers stellingen. Een recent vonnis van de Rechtbank Limburg illustreert echter dat het toch niet altijd zo eenvoudig is.

Eisers, een tweetal plastisch chirurgen, vorderden betaling van goodwillbedragen voor de overname van hun praktijken door hun collega-plastisch chirurgen. Eén van de eisende plastisch chirurgen had zijn praktijk neergelegd in verband met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. De andere plastisch chirurg had zijn praktijk eveneens neergelegd, maar was nog voor één dag per week werkzaam in een andere kliniek.

Volgens de vertrekkende plastisch chirurgen zouden met de resterende plastisch chirurgen concrete afspraken zijn gemaakt over betaling van goodwill in verband met de overname van hun praktijk. In kort geding vorderen ze betaling van die goodwill. Voor hun levensonderhoud zouden ze namelijk zijn aangewezen op (spoedige) betaling van de door hen gevorderde bedragen (respectievelijk iets meer dan twee en iets minder dan vijf ton euro).

De voorzieningenrechter is er echter gauw klaar mee. Volgens hem is onvoldoende van een spoedeisend belang gebleken. Eén van de twee eisende plastisch chirurgen is, aldus de voorzieningenrechter, inmiddels  gepensioneerd en kan aanspraak kan maken op een pensioenuitkering. Aan de andere plastisch chirurg was bovendien door het ziekenhuis en het MSB (waarvan beide eisers lid waren) betaling van een aanzienlijk bedrag toegezegd waarop hij volgens laatstgenoemden sowieso recht zou hebben. Tegen deze achtergrond hebben de plastisch chirurgen naar het oordeel van de kortgedingrechter onvoldoende onderbouwd dat ze een spoedeisend belang hebben bij toewijzing van de door hen gevorderde bedragen.

Mogelijk of waarschijnlijk zal bij dit oordeel een rol hebben gespeeld dat het in dit kort geding een pure geldvordering betrof. Wil een dergelijke vordering voor toewijzing in aanmerking komen, dan dienen bestaan en omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk te zijn. Kennelijk – dit blijkt niet duidelijk uit de motivering van het vonnis, waarin slechts in algemene zin wordt overwogen dat bij geldvorderingen in kort geding ‘terughoudendheid’ is vereist – was (ook) aan dit vereiste niet voldaan.

De moraal van het verhaal is in ieder geval dat rechtszoekenden zich ervan bewust moeten zijn dat een kort geding toch net iets meer betekent dan enkel: ‘snel wat ook langzamer kan’.