1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Heffingsvermindering verhuurderheffing: uitstel van winstneming in de vennootschapsbelasting?

Heffingsvermindering verhuurderheffing: uitstel van winstneming in de vennootschapsbelasting?

De afgelopen periode zijn er verschillende ontwikkelingen geweest met betrekking tot de heffingsvermindering verhuurderheffing. In deze blog gaan wij in op de vennootschapsbelastingaspecten van de heffingsvermindering verhuurderheffing naar aanleiding van de conclusie van Advocaat-Generaal Wattel. Voor een algemene uitleg over de heffingsvermindering verhuurderheffing en de verlenging van de aanvraagtermijn voor definitieve investeringsverklaringen wijzen wij naar onze andere blog.
Leestijd 
Auteur artikel Jondalar van Heugten
Gepubliceerd 10 mei 2021
Laatst gewijzigd 10 mei 2021

Advocaat-Generaal Wattel (hierna: de A-G) heeft op 13 november 2020 een belangrijke conclusie gewezen over de behandeling van de heffingsvermindering verhuurderheffing voor de heffing van vennootschapsbelasting. Op basis van deze conclusie zou uitstel van winstneming mogelijk zijn ter zake van de heffingsvermindering verhuurderheffing.

Feiten

De feitelijke situatie in de procedure is (in hoofdlijnen) als volgt.

  • De woningcorporatie is belastingplichtig voor de heffing van vennootschapsbelasting en verhuurderheffing.
  • De woningcorporatie verbouwt een voormalig kantoorpand tot sociale huurwoningen, waarvoor aan de woningcorporatie definitieve investeringsverklaringen zijn toegekend die recht geven op een heffingsvermindering verhuurderheffing van € 500.000.
  • De woningcorporatie is € 1.139.658 aan verhuurderheffing verschuldigd. De woningcorporatie brengt de verschuldigde verhuurderheffing volledig in aftrek bij de bepaling van de belastbare winst. Bij het bepalen van de belastbare winst wordt echter geen rekening gehouden met de heffingsvermindering van € 500.000, waarbij de heffingsvermindering verhuurderheffing als investeringssubsidie is afgeboekt op de fiscale boekwaarde van de desbetreffende woningen.
  • De inspecteur is echter van mening dat slechts een bedrag van € 1.139.568 - € 500.000 = € 639.658 aan verhuurderheffing aftrekbaar is voor de woningcorporatie, waarbij de heffingsvermindering verhuurderheffing van € 500.000 niet kan worden afgeboekt op de fiscale boekwaarde van de woningen.

Oordeel rechtbank en hof

De rechtbank en het hof oordeelden eerder dat de heffingsvermindering verhuurderheffing zowel formeel als materieel een vermindering van de verhuurderheffing is én geen investeringssubsidie. Dit betekent dat de heffingsvermindering verhuurderheffing in mindering dient te worden gebracht op de verschuldigde verhuurderheffing voor het bepalen van de belastbare winst in de aangifte vennootschapsbelasting. De aftrekbare verhuurderheffing voor de woningcorporatie bedraagt volgens de rechtbank en het hof dus € 1.139.568 - € 500.000 = € 639.659.

Conclusie A-G

De A-G concludeert komt in tegenstelling tot de rechtbank en het hof tot de conclusie dat de heffingsvermindering verhuurderheffing van € 500.000 een investeringssubsidie is en wel degelijk in mindering komt op de fiscale boekwaarde van de onroerende zaken.

De heffingsvermindering verhuurderheffing verlaagt in de visie van de A-G dus niet de aftrekbare verhuurderheffing van €  1.139.568 voor het bepalen van de belastbare winst in de aangifte vennootschapsbelasting.

Belang voor de praktijk

De Hoge Raad heeft nog geen arrest gewezen in deze procedure. Indien de Hoge Raad in lijn met de conclusie van A-G Wattel oordeelt, dan brengt het vorenstaande met zich mee dat uitstel van vennootschapsbelasting wordt gerealiseerd door de verlaging van de fiscale boekwaarde van de woningen vanwege de heffingsvermindering. Over de waardestijging van de woningen wordt namelijk pas vennootschapsbelasting verschuldigd, indien deze worden verkocht en geleverd. Vennootschapsbelasting is dan verschuldigd over de koopprijs van de woningen minus de bijbehorende (lagere) fiscale boekwaarde. Zou voor deze boekwinst een herinvesteringsreserve kunnen worden gevormd, dan vindt zelfs nog verder uitstel plaats. Bij een aandelentransactie zou daarnaast zelfs een daadwerkelijk vennootschapsbelastingvoordeel kunnen worden gerealiseerd door verkoper.

Vragen voor de praktijk

De conclusie van de A-G roept uiteraard ook vragen op. Wij denken onder meer aan het volgende:

  • De vraag is op welk moment de heffingsvermindering verhuurderheffing in mindering strekt op de fiscale boekwaarde van de sociale huurwoningen. Op basis van goed koopmansgebruik zou een investeringssubsidie normaliter in mindering worden gebracht op de fiscale boekwaarde van de bedrijfsmiddelen waarop wordt geïnvesteerd, indien een subsidie wordt toegekend aan de belastingplichtige. De A-G merkt op in zijn conclusie dat:’’ De korting is uitsluitend verkrijgbaar nadat de RVO definitief vaststelt dat daadwerkelijk voldoende uitgaven zijn gedaan voor investeringen in dergelijke sociale huurwoningen.’’ Op basis van het vorenstaande zou de heffingsvermindering ten laste van de fiscale boekwaarde van de geïnvesteerde sociale huurwoningen worden gebracht in het boekjaar van de belastingplichtige waarin de heffingsvermindering verhuurderheffing wordt toegekend door afgifte van de definitieve investeringsverklaring door de RVO.
  • Indien de vennootschap met het recht op heffingsvermindering onderdeel uitmaakt van een groep voor de verhuurderheffing, dan wordt de heffingsvermindering door de groep als geheel benut. Effectief kan de heffingsvermindering daardoor in mindering gebracht worden op verhuurderheffing die verschuldigd is geworden over huurwoningen die bij een andere groepsentiteit in eigendom zijn. In dat geval speelt de vraag in hoeverre de vennootschap die de heffingsvermindering verhuurderheffing benut, een zakelijke vergoeding dient te betalen aan de vennootschap waaraan de heffingsvermindering verhuurderheffing is toegekend. Binnen een fiscale eenheid vennootschapsbelasting zou een dergelijke zakelijke vergoeding geen directe rol kunnen spelen vanwege de fiscale consolidatie, maar kunnen andere aspecten zoals een daaropvolgende verbreking van de fiscale eenheid mogelijk wel fiscale gevolgen hebben.
  • De mogelijkheid kan ook bestaan dat heffingsvermindering verhuurderheffing niet binnen de termijn van maximaal 4 jaar na afgifte van de definitieve investeringsverklaringen volledig kan worden benut. De vraag is hoe hiermee dan moet worden omgegaan. In dat geval zou de fiscale boekwaarde van de sociale huurwoningen op basis van goedkoopmansgebruik wellicht weer dienen te worden verhoogd met het niet-benutte deel.

Voor de vennootschapsbelasting is het nu wachten op het eindoordeel van de Hoge Raad. Indien de Hoge Raad de conclusie van de A-G volgt zal dit vanwege de mogelijkheid tot uitstel van heffing van vennootschapsbelasting gunstig kunnen uitpakken voor de praktijk. Het eindoordeel zal echter ook weer andere vragen oproepen. Het eindoordeel van de Hoge Raad zullen wij (indien gepubliceerd) nader uitwerken in een afzonderlijke blog.

Mocht u naar aanleiding van deze blog vragen hebben, neemt u dan gerust contact op met Jondalar van Heugten en/of Lodewijk Reijs.