1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Hof versterkt positie zorgaanbieders met arrest over vergoeding onder de aanvullende verzekering

Hof versterkt positie zorgaanbieders met arrest over vergoeding onder de aanvullende verzekering

Het gerechtshof Arnhem Leeuwarden heeft op 15 februari 2022 een belangrijk arrest gewezen over de vraag onder welke omstandigheden een zorgverzekeraar onrechtmatig handelt door de vergoeding van bepaalde hulpmiddelen (in dit geval steun- en therapiezolen) uit de aanvullende verzekering te schrappen. Het arrest versterkt de positie van zorgaanbieders, met wiens belangen zorgverzekeraars ook bij het inrichten en afsluiten van de aanvullende verzekering rekening moeten houden.
Leestijd 
Auteur artikel Blanca de Louw
Gepubliceerd 01 april 2022
Laatst gewijzigd 01 april 2022

Feitencomplex

Het ging in deze zaak om de beslissing van VGZ om steun- en therapiezolen geleverd door registerpodologen en podoposturaal therapeuten níet meer te vergoeden, en steun- en therapiezolen geleverd door podotherapeuten wél te blijven vergoeden. Voetzorg geleverd door registerpodologen en podoposturaal therapeuten werd van oudsher vergoed onder de basis- en aanvullende verzekering van VGZ. VGZ besloot echter met ingang van 2020 steun- en therapiezolen geleverd door deze twee beroepsgroepen niet meer te vergoeden. Eerder had VGZ al de advisering en zorgverlening door deze beroepsgroepen uit de aanvullende verzekering geschrapt. De brancheorganisatie voor registerpodologen en podoposturaal therapeuten, stichting LOOP, heeft naar aanleiding van dit besluit diverse gesprekken met VGZ gevoerd om de vergoeding te behouden. Dit had tot gevolg dat de vergoeding van steun- en therapiezolen ook in 2020 nog doorliep. VGZ besloot echter per 2021 de vergoeding definitief te beëindigen. Volgens VGZ waren er duidelijke verschillen in positie en bijbehorende competenties tussen registerpodologen, podoposturaal therapeut en podotherapeuten (wiens steun- en therapiezolen nog wél vergoed zouden worden). Steun- en therapiezolen geleverd door registerpodologen en podoposturaal therapeuten hadden volgens VGZ geen aantoonbare meerwaarde en waren niet kosteneffectief.

Stichting LOOP besloot daarom een kort geding aan te spannen tegen VGZ. De voorzieningenrechter in eerste aanleg veroordeelde VGZ om het genomen besluit ongedaan te maken en steun- en therapiezolen geleverd door registerpodologen en podoposturaal therapeuten ook in 2021 te blijven vergoeden. VZG is hiertegen in hoger beroep gekomen.

Oordeel hof

Stichting LOOP baseerde haar vordering op een onrechtmatige daad. Het hof stelt in dit arrest voorop dat het hier gaat om een beslissing een bepaalde vergoeding onder de aanvullende verzekering te beëindigen, een verzekering die niet wordt beheerst door de Zorgverzekeringswet (Zwv). Dit betekent volgens het hof dat VGZ selectief mag zijn ten aanzien van welke zorgverlening zij onder die verzekering dekt. Deze vrijheid vindt volgens het hof wel begrenzing in de zogeheten schakeljurisprudentie. Deze jurisprudentie kan een rol spelen in zaken waarin meerdere partijen ‘geschakelde’ belangen hebben (dat wil zeggen: belangen die nauw met elkaar verbonden zijn, zoals veelal het geval is in driehoeksverhoudingen in de zorg). Vanwege deze geschakelde belangen dienen de contracterende partijen (in dit geval een zorgverzekeraar die met een verzekerde contracteert) hun gedragingen mede te laten bepalen door de gerechtvaardigde belangen van de bij het contract betrokken derden, zoals zorgaanbieders. De schakeljurisprudentie is volgens het hof niet alleen toepassing op de basisverzekering:

"In een geval waarin de verhouding tussen een zorgverzekeraar en een zorgverlener ten aanzien van de basisverzekering centraal stond, heeft de Hoge Raad aan de hand van de regels van de schakeljurisprudentie beslist dat een zorgverzekeraar onrechtmatig handelde tegenover een zorgverlener door bepaalde prestaties niet te vergoeden. Er is geen reden om aan te nemen dat een dergelijke beslissing bij de aanvullende zorgverzekering niet mogelijk zou zijn aangezien ook daarbij de belangen van (in dit geval) aanvullend verzekerden en hun zorgverleners in het geding zijn.”

Het hof stelt vast dat sprake is van een ingrijpend besluit omdat registerpodologen en podoposturaal therapeuten als gevolg van het besluit te maken zullen krijgen met imagoschade (“tweederangs voetzorg”) en een terugval in omzet. Voor een dergelijk besluit moeten volgens het hof redelijke gronden bestaan.

VGZ heeft in hoger beroep met name gefocust op het verschil in competenties tussen enerzijds de podotherapeut (wiens steun- en therapiezolen VGZ nog wel vergoedt) en de registerpodoloog en podoposturaal therapeut. VGZ voerde bijvoorbeeld aan dat een podotherapeut vanwege zijn opleiding klinisch zou redeneren, terwijl een registerpodoloog of podoposturaal therapeut vooral praktisch zou redeneren. Het hof gaat echter niet mee in deze argumentatie van VGZ. Volgens het hof zijn de opleidingen, beroepscompetenties en studie- en stagebelasting van de verschillende beroepen vergelijkbaar. Het hof oordeelt:

“Uit verschillen in opleiding, beroepscompetenties, permanente educatie en praktijkvoering kan VGZ geen argument putten om de levering van steunzolen door registerpodologen niet langer te vergoeden. LOOP c.s. hebben in het kader van dit kort geding, waar geen plaats kan zijn voor een uitgebreide analyse van beide opleidingen en praktijkeisen, voldoende aannemelijk gemaakt dat de door VGZ aangevoerde verschillen hetzij niet accuraat zijn, hetzij van onvoldoende gewicht zijn. Van een surplus aan competenties van de podotherapeut ten opzichte van de registerpodoloog is niet gebleken. Het formele punt dat de titel van podotherapeut beschermd is in artikel 34 Wet BIG en dat in artikel 29 Besluit deskundigheidseisen van de podotherapeut zijn opgenomen, legt enig gewicht in de schaal. Dat is echter onvoldoende voor een verstrekkend besluit als VGZ heeft genomen (…)”

Evenals de voorzieningenrechter oordeelt het hof dat VGZ onrechtmatig handelt door de vergoeding van de kosten van steunzolen door registerpodologen en podoposturaal therapeuten te staken. Volgens het hof dient VGZ de vergoeding van kosten van levering van steunzolen door registerpodologen over het jaar 2021 voort te zetten. Opvallend is dat het hof aan het eind van het vonnis ook verwijst naar de kortgedingprocedure die betrekking heeft op de vergoeding in 2022. Op 27 september 2021 verbood de voorzieningenrechter in die kortgedingprocedure VGZ om uitvoering te geven aan het besluit om steun- en therapiezolen geleverd door registerpodologen en podoposturaal therapeuten met ingang van 1 januari 2022 niet meer te vergoeden. Die procedure moet nog door de hogerberoepsrechter behandeld worden:

“VGZ heeft in haar e-mail van 7 juli 2021 en haar brief van 16 augustus 2021 aan LOOP c.s. bericht dat zij het besluit heeft genomen de vergoeding te staken met ingang van 1 januari 2022. Aan dit besluit heeft zij argumenten ten grondslag gelegd, waarvan het hof in dit arrest heeft geoordeeld dat zij geen redelijke gronden vormen voor beëindiging van de vergoeding. Het in het vonnis van 27 september 2021 uitgesproken verbod om aan dit besluit van 7 juli/16 augustus 2021 uitvoering te geven, sluit dus aan bij de beslissingen van het hof in dit arrest.”

Versterking positie zorgaanbieders

Het arrest versterkt de positie van zorgaanbieders. De in de jurisprudentie ontwikkelde leer van de schakeljurisprudentie wordt in dit arrest doorgetrokken naar de aanvullende verzekering. Dat is wat ons betreft een goede maar vanwege de aard van de aanvullende verzekering (contractsvrijheid) ook een opvallende ontwikkeling. Het hof benadrukt dat zorgverzekeraars ingrijpende beslissingen zoals het beëindigen van de vergoeding alleen kunnen nemen als daarvoor redelijke gronden bestaan. Bovendien moeten dergelijke beslissingen behoorlijk gemotiveerd zijn. VGZ was daar in dit geval niet in geslaagd.