1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Inspectie ten onrechte kritisch over opstelling behandelaars bij aanvraag wapenvergunning Tristan van de V.

Inspectie ten onrechte kritisch over opstelling behandelaars bij aanvraag wapenvergunning Tristan van de V.

De inspectie voor de gezondheidszorg vindt naar aanleiding van het dossieronderzoek dat zij naar aanleiding van de gebeurtenissen in Alphen aan den Rijn heeft gedaan, dat de behandelaars van Tristan van der V. onvoldoende hebben gereageerd op een signaal van diens ouders toen Tristan een wapenvergunning had aangevraagd. De ouders hebben hierover in oktober 2008 hun zorgen bij de behandelaars geuit. De inspectie stelt vast dat een afweging van het conflict van plichten op basis van de richtlij...
Leestijd 
Auteur artikel Luuk Arends
Gepubliceerd 29 september 2011
Laatst gewijzigd 16 april 2018
De inspectie voor de gezondheidszorg vindt naar aanleiding van het dossieronderzoek dat zij naar aanleiding van de gebeurtenissen in Alphen aan den Rijn heeft gedaan, dat de behandelaars van Tristan van der V. onvoldoende hebben gereageerd op een signaal van diens ouders toen Tristan een wapenvergunning had aangevraagd. De ouders hebben hierover in oktober 2008 hun zorgen bij de behandelaars geuit. De inspectie stelt vast dat een afweging van het conflict van plichten op basis van de richtlijnen van de KNMG inzake het beroepsgeheim en de daaruit voortvloeiende zwijgplicht en het verschoningsrecht niet in het dossier is aangetroffen. Gebleken is overigens dat het eventueel vuurwapenbezit en het gevaar hiervan voor V. en anderen destijds wel intern is besproken, terwijl extern een forensisch deskundige zou zijn geraadpleegd. De inspectie stelt echter vast dat in het dossier geen aantekeningen zijn aangetroffen van de interne en externe consultaties. De inspectie vindt dat niet voldoende, en in ieder geval niet navolgbaar, is stilgestaan bij een mogelijk persistent (ernstig) gevaar voor de patiënt zelf en voor derden ten gevolge van mogelijk vuurwapenbezit, in combinatie met zijn fascinatie voor vuurwapens. Wel stelt de inspectie dat niet met zekerheid kan worden gesteld dat als dit wel voldoende respectievelijk navolgbaar was gebeurd, dit tot andere besluitvorming had geleid. De inspectie verwijt de behandelaars ook dat op geen enkel moment is overwogen om een huisbezoek bij V. (en zijn ouders) af te leggen.

Het oordeel van de inspectie is ten onrechte zeer kritisch over het destijds niet-doorbreken van de geheimhoudingsplicht. Het lijkt erop dat zij niet kon weerstaan aan de maatschappelijke druk om hard te oordelen over een situatie, die met de wetenschap van achteraf wellicht voorkomen had kunnen worden. Hoewel de inspectie niet keihard stelt dat de KNMG-richtlijn geschonden zou zijn, is de suggestie er wel door te stellen dat niet voldoende zou zijn stilgestaan bij het gevaar dat Tristan mogelijk veroorzaakte voor zichzelf of zijn omgeving. De inspectie maakt allerminst duidelijk waarom de behandelaars daarbij onvoldoende, althans niet navolgbaar, zou hebben stilgestaan.

De KNMG-richtlijn zegt over doorbreking van de geheimhoudingsplicht het volgende. Allereerst wijst deze op het feit dat wanneer een arts het beroepsgeheim opzettelijk schendt, hij een strafrechtelijke vervolging riskeert. Doorbreking is mogelijk als er sprake is van toestemming van de patiënt, wanneer er een wettelijke plicht is tot spreken of als sprake is van een conflict van plichten. Omdat er in het geval van Tristan van der V. geen toestemming was, en ook geen wettelijke plicht om justitie over de geestelijke gesteldheid te informeren bij de aanvraag voor een wapenvergunning, hadden de behandelaars een eventuele doorbreking van de geheimhoudingsplicht alleen kunnen stoelen op basis van een conflict van plichten. Om daarop een gerechtvaardigd beroep te kunnen doen, moet er ondermeer een reëel risico zijn op acuut en direct gevaar, dat daadwerkelijk weggenomen kan worden door politie of justitie te informeren, als er geen andere weg is om de dreiging weg te nemen en er een redelijke verhouding tussen middel en doel is. Uit de richtlijn blijkt dat doorbreking is slechts toegestaan als nagenoeg zeker is dat een strafbaar feit zich gaat voordoen. Van een dergelijke zekerheid was in het geval van Tristan van der V., althans zo blijkt niet uit het inspectierapport, in het geheel (nog) geen sprake. Het stond immers helemaal niet vast dat hij strafbare feiten ging plegen. De wapenvergunning werd aangevraagd in verband met het lidmaatschap van een schietclub.

Uit het inspectierapport komt naar voren dat de zorgen van de ouders destijds serieus zijn genomen, maar niet konden leiden tot doorbreking van het beroepsgeheim. Het zou natuurlijk beter zijn geweest als de instelling het onderzoeksproces beter had gedocumenteerd, maar haar kan niet verweten worden dat de geheimhoudingsplicht ten onrechte niet doorbroken werd. Uit de KNMG-richtlijn blijkt juist immers dat zorgverleners hele goede argumenten moeten hebben om die geheimhoudingsplicht te doorbreken, en strafrechtelijke vervolging riskeren wanneer zij niet uiterst terughoudend en zorgvuldig omgaan met het doorbreken van het beroepsgeheim.

Natuurlijk is het wenselijk dat misstanden als die Tristan van der V. heeft veroorzaakt in de toekomst zouden kunnen worden voorkomen. In plaats van de instelling te kapittelen, zou de inspectie er echter beter aan doen om het signaal af te geven dat er een wettelijke basis moet komen dat zorgverleners aan justitie informatie dienen te verstrekken wanneer zij er weet van hebben dat een patiënt een wapenvergunning heeft aangevraagd en er zorgen zijn dat de patiënt de verantwoordelijkheid om zorgvuldig met wapens om te gaan niet kan dragen. Het signaal dat de inspectie nu heeft afgegeven, leidt alleen maar tot onzekerheid bij zorgverleners, gevaar voor onterechte doorbrekingen van het beroepsgeheim (met mogelijk strafrechtelijke of tuchtrechtelijke procedures voor die zorgverleners tot gevolg) en (psychiatrische) patiënten die meer op hun hoede zullen zijn alvorens hulp te zoeken of bij het prijsgeven van informatie. Dat is een onwenselijke ontwikkeling en het is zeer de vraag of drama's als Alphen aan den Rijn daarmee worden voorkomen.