1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Jeugdwetperikelen 4: geen formeel besluit nodig voor opname in een gesloten accommodatie?

Jeugdwetperikelen 4: geen formeel besluit nodig voor opname in een gesloten accommodatie?

 Hoofdstuk 6 van de Jeugdwet gaat over de mogelijkheid om jeugdigen in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp op te nemen. Bij opneming in een gesloten accommodatie is per definitie sprake van vrijheidsbeneming. Volgens artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mensen (EVRM) heeft iedereen recht op vrijheid en veiligheid. Vrijheid mag aan niemand worden ontnomen, behalve in de gevallen genoemd in artikel 5 EVRM en slechts als de voorgeschreven wettelijke procedure daarvoor i...
Leestijd 
Auteur artikel Lieske de Jongh (uit dienst)
Gepubliceerd 24 maart 2015
Laatst gewijzigd 16 april 2018
 Hoofdstuk 6 van de Jeugdwet gaat over de mogelijkheid om jeugdigen in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp op te nemen. Bij opneming in een gesloten accommodatie is per definitie sprake van vrijheidsbeneming. Volgens artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mensen (EVRM) heeft iedereen recht op vrijheid en veiligheid. Vrijheid mag aan niemand worden ontnomen, behalve in de gevallen genoemd in artikel 5 EVRM en slechts als de voorgeschreven wettelijke procedure daarvoor is gevolgd. Bovendien behoort iedereen van wie de vrijheid is beroofd toegang tot een rechter te krijgen om de vrijheidsbeneming aan hem ter toetsing voor te leggen.

Artikel 6.1.2 Jw bepaalt dat opneming van een jeugdige in een gesloten accommodatie slechts mogelijk is als een kinderrechter daar een machtiging voor heeft afgegeven. Een kinderrechter mag daar pas toe overgaan als opneming van de jeugdige noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid belemmeren én de opneming noodzakelijk is om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de jeugdhulp onttrekt of onttrokken wordt (artikel 6.1.2 Jw). Bovendien bevat artikel 6.1.2 Jw, in navolging van hetgeen artikel 5 EVRM eist, (procedurele) eisen die gesteld worden aan de rechtmatige vrijheidsbeneming van jeugdigen.

Eén van die eisen is dat het college van burgemeester en wethouders (college) van de woonplaats van de jeugdige of de gecertificeerde instelling (GI) die de ondertoezichtstelling of voogdij van de jeugdige uitvoert, heeft bepaald dat “een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is” (artikel 6.1.2 lid 5 Jw). In situaties waarbij de jeugdige onder toezicht of voogdij is gesteld óf één van deze maatregelen tegelijkertijd met de machtiging tot opneming van de jeugdige in een gesloten accommodatie wordt aangevraagd, kan een kinderrechter ook een machtiging afgeven indien de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) heeft verklaard dat opneming in een gesloten accommodatie noodzakelijk is.

Uit de formulering van artikel 6.1.2 Jw volgt dat het college en de GI slechts moeten hebben ‘bepaald’ dat opneming noodzakelijk is en de RvdK dit moet hebben ‘verklaard’. Uit beide formuleringen volgt niet per definitie dat de beslissingen van het college, de GI en de RvdK schriftelijk moeten zijn vastgelegd. Uit de memorie van toelichting blijkt echter dat de wetgever er wel van uitgaat dat de beslissingen van het college en de GI een besluit zijn. Een besluit is per definitie schriftelijk.

Dat de beslissing schriftelijk moet zijn vastgelegd ligt overigens ook voor de hand. Voor een jeugdige voor wie een machtiging wordt aangevraagd is het namelijk alleen bij een schriftelijke beslissing voorafgaand aan de zitting duidelijk waarom de machtiging wordt aangevraagd. Dit komt ten goede aan zijn verdediging. Ook dwingt het op schrift stellen van de overwegingen die ertoe hebben geleid dat het college, de GI of de RvdK een machtiging hebben aangevraagd hen ertoe een zorgvuldig oordeel te vellen. Deze invulling van de formulering van artikel 6.1.2 Jw is bovendien in lijn met het uitgangspunt van artikel 5 EVRM dat vrijheidsbeneming met zo veel mogelijk waarborgen moet worden omkleed. Ditzelfde uitgangspunt is terug te vinden in het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (artikel 37 IVRK).

In een uitspraak van 9 februari 2015 heeft de rechtbank Amsterdam echter anders geoordeeld. Voor een jeugdige die reeds voorlopig onder toezicht was gesteld en voor wie al een spoedmachtiging was verleend voor verblijf in een gesloten accommodatie werd een ondertoezichtstelling verzocht voor twaalf maanden en een machtiging opneming in gesloten accommodatie voor dezelfde duur.

Bij de aanvraag was noch een besluit van het college noch een besluit van GI gevoegd als bedoeld in artikel 6.1.2 lid 5 Jeugdwet. De jeugdige heeft hier verweer op gevoerd. De rechtbank heeft dit verweer afgewezen. Ter zitting heeft de rechtbank de GI expliciet gevraagd of de GI instemde met de gesloten plaatsing waarop de GI hier uitdrukkelijk mee heeft ingestemd. Volgens de rechtbank brengt dit mee dat de GI “daarmee heeft bepaald dat een dergelijke machtiging nodig is”, zoals artikel 6.1.5 lid 5 Jw eist. Bovendien, zo stelt de kinderrechter, heeft de RvdK in deze casus zowel mondeling als schriftelijk verklaard dat een machtiging noodzakelijk is, waardoor in ieder geval is voldaan aan artikel 6.1.2 lid 7 Jeugdwet.

De rechtbank is kennelijk van mening dat het ontbreken van een besluit van het college of de GI geheeld kan worden indien zij ter zitting alsnog “uitdrukkelijk instemmen” met het verzoek. Hoewel dit standpunt gezien de omstandigheden in dit specifieke geval wellicht te billijken lijkt, ben ik van mening de rechtbank er goed aan had gedaan artikel 6.1.5. lid 5 Jw toch zodanig in te vullen dat het college of de GI voorafgaand aan de zitting een schriftelijk besluit moeten nemen. Procedurele eisen die worden gesteld aan vrijheidsbeneming van jeugdigen dienen namelijk niet licht ter zijde geschoven te kunnen worden. Bovendien was het, zoals ook uit de uitspraak van de rechtbank blijkt, in deze casus niet nodig het ontbreken van een besluit te helen. De RvdK had immers zowel mondeling als schriftelijk geoordeeld dat opneming in een gesloten accommodatie noodzakelijk was, waardoor in ieder geval aan artikel 6.1.5 lid 7 Jw was voldaan. Met deze uitspraak heeft de rechtbank de onwenselijke deur opengezet naar de verstrekking van machtigingen zonder dat daaraan een besluit van het college of een GI ten grondslag ligt.