Jeugdwet
Rechtbank Limburg 7 april 2025 (datum publicatie: 8 april 2025) (ECLI:NL:RBLIM:2025:3247)
Samenvatting: verzoek om voorlopige voorziening tegen het niet inhoudelijk beoordelen door het college van de aanvraag voor een pgb op grond van de Jeugdwet. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe dat nu de (civiele) kinderrechter het kind onder toezicht van een GI heeft gesteld, het college niet langer bevoegd is een besluit te nemen over de inzet van jeugdhulp ten behoeve van het kind. De GI bepaalt nu namelijk welke jeugdhulp is aangewezen bij de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel. De GI dient daarover wel overleg te voeren met het college, maar het college is op zichzelf onbevoegd om de jeugdhulp voor het kind te indiceren. Daardoor kan het college ook geen rechtsgevolgen in het leven roepen over de inzet van jeugdhulp voor het kind.
Kernpunt: nadat een kind een civiele kinderbeschermingsmaatregel opgelegd heeft gekregen, is het aan de GI om te bepalen op welke manier zij de jeugdzorg invullen. De gemeente is niet langer bevoegd jeugdhulp te indiceren en kan daardoor ook geen rechtsgevolgen in het leven roepen over de inzet van jeugdhulp voor het kind.
Rechtbank Overijssel 8 april 2025 (datum publicatie: 9 april 2025) (ECLI:NL:RBOVE:2025:2130)
Samenvatting: de voorzieningenrechter oordeelt dat de gemeente Almelo ten onrechte een persoonsgebonden budget heeft afgewezen. Een beroep op de gebruikte grond – dat hulp binnen eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen moet worden geboden – is niet mogelijk zolang de jeugdhulpverordening van de gemeente niet duidelijk maakt hoe deze begrippen moeten worden geïnterpreteerd. Daarbij dient de gemeentelijke regelgever ook te duiden wat de betekenis van de ouderlijke verzorgings- en opvoedplicht is, al dan niet in relatie tot begrippen als eigen kracht en/of (on)gebruikelijke hulp. De verordening voldoet niet aan de eisen van de Centrale Raad van Beroep, en dat maakt de afwijzing ondeugdelijk.
Kernpunt: zolang de gemeentelijke regelgever begrippen als eigen vermogen en probleemoplossend vermogen niet voldoende definieert, voldoet de Verordening Jeugdhulp niet aan de eisen van de Centrale Raad van Beroep.
Centrale Raad van Beroep 10 april 2025 (datum publicatie: 24 april 2025) (ECLI:NL:CRVB:2025:543)
Samenvatting: beroep door het college tegen het besluit dat de rechtbank in eerste aanleg heeft opgesteld door zelf te voorzien in de zaak. De Raad honoreert het beroep van betrokkene over de onterechte aftrekt van 3,5 uur jeugdhulp per week, aangezien JPH heeft bevestigd dat alle dertig minuten per dag onder de Jeugdwet vallen. Tevens slaagt het beroep tegen de door de rechtbank toegepaste verdere afbouw van de jeugdhulp, omdat deze op grond van het JPH-rapport pas kan plaatsvinden na evaluatie of sprake is van groei op het gebied van zelfzorg, en dit niet heeft plaatsgevonden. Het hoger beroep van het college faalt waar het stelt dat de rechtbank buiten de omvang van het geding is getreden door jeugdhulp toe te kennen over een langere periode dan in het bestreden besluit. De Raad verwerpt ook de beroepsgronden van het college over de verzilveringsnorm en de kwaliteit van de zorgverlening door de vader, omdat het college naliet te reageren op de verzoeken van de rechtbank en de kwaliteit van zorg geen onderdeel uitmaakte van de besluitvorming.
Kernpunt: als het JPH-rapport stelt dat afbouw van pgb pas mag plaatsvinden na evaluatie, dan mag het besluit deze afbouw niet eerder opleggen dan nadat de evaluatie heeft plaatsgevonden. De rechtbank is daarnaast binnen de omvang van het geding gebleven en overige beroepsgronden zijn ongegrond, mede met oog op de proceshouding van het college.
Rechtbank Rotterdam 25 april 2025 (datum publicatie: 29 april 2025) (ECLI:NL:RBROT:2025:4927)
Samenvatting: de rechtbank oordeelt dat verweerder rechtmatig bevoegd is om onderzoek te doen naar eisers situatie, gezien de delegatiebepaling in de Gemeenschappelijke regeling openbaar lichaam Rogplus. De weigering van eisers wettelijk vertegenwoordigers om medische gegevens te delen en mee te werken aan onderzoek dient voor rekening van eiser te blijven, terwijl verweerder eiser niet tekort heeft gedaan door de lopende voorziening ambtshalve te verlengen tot 30 juni 2023. Het betoog dat meerdere voorzieningen hadden moeten worden toegekend vindt geen steun in de oorspronkelijke aanvraag van 1 november 2022, die specifiek verlenging van de maatwerkbeschikking voor de Praktijk voor Delft betrof. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de vordering tot schadevergoeding af bij gebrek aan grond, gelet op de rechtmatigheid van de besluitvorming.
Kernpunt: het college moet onderzoek doen naar eisers situatie bij een aanvraag de jeugdhulpvoorziening te verlengen, waardoor de weigering van eisers wettelijk vertegenwoordigers om medische informatie te delen met verweerder en mee te werken aan dit onderzoek voor rekening van eiser komt.
Rechtbank Rotterdam 25 april 2025 (datum publicatie: 30 april 2025) (ECLI:NL:RBROT:2025:4929)
Samenvatting: de rechtbank verklaart het beroep ongegrond omdat verweerder de ingangsdatum van 11 januari 2024 deugdelijk heeft gemotiveerd, gelet op de expliciete weigering van wettelijk vertegenwoordigers om de voorgaande indicatie te verlengen. Het niet afronden van het ondersteuningsplan en daarmee het uitblijven van verdergaande voorzieningen komt voor rekening van eiser, omdat het afronden daarvan door de opstelling van de wettelijke vertegenwoordigers is verhinderd. De vordering tot schadevergoeding wegens het ontstane "gat" in voorzieningen wordt afgewezen bij gebrek aan onrechtmatigheid in de besluitvorming.
Kernpunt: wettelijke vertegenwoordigers dienen mee te werken als zij verleningen van de indicaties of andere voorzieningen willen.
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo)
Rechtbank Midden-Nederland 7 maart 2023 (datum publicatie: 3 april 2025) (ECLI:NL:RBMNE:2023:2751)
Samenvatting: eiseres heeft een chronisch-medische aandoening en vraagt in deze procedure om compensatie voor de kosten van extra verwarming van haar woning en elektriciteit. Hiermee vraagt eiser feitelijk om compensatie van de door haar (mogelijk) gemaakte bestaanskosten. Daar is de Wmo niet voor bedoeld: de Wmo is gericht op het vergroten van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Het is de rechtbank verder ook niet gebleken dat er een causaal verband bestaat tussen de medische problematiek van eiseres en de hoge energiekosten.
Kernpunt: de Wmo is gericht op het vergroten van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Compensatie voor bestaanskosten (zoals kosten voor extra verwarming) valt daar in beginsel niet onder.
Rechtbank Limburg 11 maart 2025 (datum publicatie: 1 april 2025) (ECLI:NL:RBLIM:2025:2171)
Samenvatting: eiseres heeft haar plicht om mee te werken aan een deskundig onderzoek geschonden. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om aan de onafhankelijkheid van de deskundige te twijfelen. Het enkele feit dat de deskundige als Wmo-consulent voor een andere gemeente in de regio heeft gewerkt is daarvoor onvoldoende. De twijfel van eiseres aan de onafhankelijkheid van de deskundige was daarom geen geoorloofde reden voor eiseres om medewerking aan het onderzoek te weigeren. Het college heeft zich daarnaast terecht op het standpunt gesteld dat de kosten van een standaardbadkamer op de benedenverdieping voor rekening van eiseres komen, en dat het college alleen de meerkosten in verband met de beperking van haar dochter op grond van de Wmo hoeft te vergoeden. Het college heeft met de vraagstelling aan de deskundige op dit punt dan ook geen ongeoorloofde sturing gegeven.
Kernpunt: eiseres schond haar medewerkingsplicht door niet mee te werken aan het deskundigenonderzoek. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van de deskundige. Daarnaast heeft de gemeente geen ongeoorloofde sturing gegeven bij de vraagstelling aan de deskundige door te vragen naar de meerkosten van de voorziening.
Centrale Raad van Beroep 27 maart 2025 (datum publicatie: 11 april 2025) (ECLI:NL:CRVB:2025:521)
Samenvatting: appellant heeft eerder met het college een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin stond dat zij bij gelijkblijvende medische omstandigheden gedurende zeven jaar geen aanspraak kon maken op verdere woonaanpassingen. Het college heeft daarom het verzoek om een pgb voor een traplift naar de zolder terecht afgewezen. De rechtbank oordeelt bovendien terecht dat het bereiken van de zolder voor cv-onderhoud, de rookmelder of de afvoerinstallatie geen elementaire functies betreft
Kernpunt: Een vaststellingsovereenkomst kan een verdere aanspraak op ondersteuning beletten. Onderhoud van de cv-ketel, de rookmelder en de afvoerinstallatiebereikbaarheid zijn geen elementaire functies zoals bedoeld in de rechtspraak van de Raad.
Centrale Raad van Beroep 27 maart 2025 (datum publicatie: 15 april 2025) (ECLI:NL:CRVB:2025:522) & Centrale Raad van Beroep 27 maart 2025 (datum publicatie: 16 april 2025) (ECLI:NL:CRVB:2025:542)
Samenvatting: de Raad komt tot de conclusie dat appellanten in de periode in geding daadwerkelijk zelf in hun vervoersbehoeften hebben voorzien door het gebruik van een auto uit hun sociale netwerk. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze ontoereikend was en dat er nog vervoersbehoeften resteerden die compensatie behoeften. Het college heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is om een vervoersvoorziening te verstrekken omdat appellanten op eigen kracht de beperkingen in hun participatie kunnen wegnemen.
Kernpunt: de gemeente heeft terecht een vervoersvergoeding geweigerd omdat appellanten zelf in hun eigen vervoer kunnen voorzien door gebruik van een auto uit hun sociale netwerk. Anders ligt het op de weg van aanvragers uit te leggen welke vervoersbehoefte nog bestaat.
Centrale Raad van Beroep 27 maart 2025 (datum publicatie: 14 april 2025) (ECLI:NL:CRVB:2025:532)
Samenvatting: het college had de aanvraag om een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb moeten aanmerken als een aanvraag om een nieuwe maatwerkvoorziening en niet als een aanvraag om omzetting van de bestaande maatwerkvoorziening. Dit maakt dat zij een nieuw onderzoek hadden moeten doen volgens het stappenplan dat voortvloeit uit rechtspraak van de Raad, met toepassing van artikelen 2.3.2 en 2.3.5 Wmo. De Raad voorziet zelf in de zaak en verstrekt appellant alsnog een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb.
Kernpunt: het college had de pgb-aanvraag moeten beschouwen als nieuwe aanvraag voor een maatwerkvoorziening in plaats van omzetting van de al bestaande, waarbij de gemeente een nieuw volledig onderzoek had moeten verrichten met toepassing van het stappenplan uit rechtspraak van de Raad.
Rechtbank Limburg 1 april 2025 (datum publicatie: 3 april 2025) (ECLI:NL:RBLIM:2025:3023)
Samenvatting: verzoek om voorlopige voorziening tegen het besluit van de gemeente om verzoekster tijdelijk een pgb toe te kennen voor kindzorg op grond van de Wmo. De voorzieningenrechter oordeelt dat sinds de OTS van de kinderen, de gemeente niet meer de bevoegdheid heeft om jeugdhulp te indiceren. Dit ligt, op grond van de Jeugdwet, bij de GI. De GI moet hierbij wel in overleg treden met de gemeente. Zij neemt de inbreng van de gemeente mee bij haar besluitvorming. Overeenstemming met de gemeente per geval geldt niet als eis, want het is uiteindelijk de GI die verantwoordelijkheid heeft om de door de rechter opgedragen maatregel (OTS) uit te voeren.
Kernpunt: nadat een kind een civiele kinderbeschermingsmaatregel opgelegd heeft gekregen, is het aan de GI om te bepalen op welke manier zij de jeugdzorg invult. Hierbij dient de GI wel in overleg te treden met de gemeente, maar het is uiteindelijk de GI die gaat over de definitieve zorginvulling.
Centrale Raad van Beroep 3 april 2025 (datum publicatie: 15 april 2025) (ECLI:NL:CRVB:2025:554)
Samenvatting: het college mag in het kader van een verzoek om een vervoersvoorziening een onderzoek vergen van het CBR naar de veiligheid omtrent het rijden in de auto en het weigeren hiervan levert een schending van de medewerkingsplicht op. De gemeente heeft hier op grond van de gemeentelijke Verordening namelijk het recht om een maatwerkvoorziening te weigeren wanneer dit als gevolg van een beperking van de aanvrager onveilig is voor de aanvrager of voor derden, en het CBR is de instantie die onderzoek doet naar de rijvaardigheid van bestuurders van een auto. Verder heeft het college terecht geweigerd om de legeskosten en bijkomende kosten in verband met de gehandicaptenparkeerkaart en -plaats te vergoeden, omdat de Wmo geen grondslag biedt voor vergoeding van deze kosten. Er kleeft een gebrekkige motivatie aan dit besluit, gezien zij aan de afwijzing ten grondslag hadden gelegd dat appellant zijn medewerkingsplicht had geschonden, maar de Raad gaat hieraan voorbij: het is aannemelijk dat appellant hierdoor niet feitelijk is benadeeld, aangezien de gemeente ongeacht dit gebrek het verzoek had moeten afwijzen.
Kernpunt: de gemeente mag een onderzoek laten uitvoeren door het CBR om te achterhalen of sprake zal zijn van een adequate en veilige voorziening. Vergoeding van legeskosten en bijkomende kosten in verband met de gehandicaptenparkeerplaats en -kaart heeft de gemeente rechtmatig geweigerd, omdat de Wmo geen grondslag biedt voor deze kosten.
Participatiewet
Centrale Raad van Beroep 25 februari 2025 (datum publicatie: 3 april 2025) (ECLI:NL:CRVB:2025:364)
Samenvatting: een aanvrager van bijstand moet feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over zijn woon- en leefsituatie en financiële situatie. De bijstandsverlenende organisatie heeft een onderzoeksplicht. Dit betekent dat hij inlichtingen van de aanvragen op juistheid en volledigheid moet controleren. Als de aanvrager niet aannemelijk maakt dat hij in bijstand behoevende omstandigheden verkeert, is dit een grond voor afwijzing van de aanvraag. Appellante heeft voldoende duidelijkheid gegeven over haar woon- en leefsituatie: uit twee civiele vonnissen blijkt dat zij de woning alleen bewoonde, ondanks de opgave van samenwoning. Het college had bij twijfel nader onderzoek moeten doen. Over haar financiële situatie bestaat echter onvoldoende duidelijkheid: de bankafschriften geven daarover geen volledig beeld. Haar beroep op bewijsnood is onvoldoende onderbouwd, mede omdat zij geen aantoonbare pogingen heeft gedaan om de benodigde stukken te verkrijgen en het om bewijs gaat dat zij in principe zelf had kunnen leveren.
Kernpunt: als de bijstandsaanvrager onvoldoende informatie verstrekt over de financiële situatie, dal wel de woon- en leefsituatie, is dat een grond voor de bijstandsverlener om de aanvraag af te wijzen. Bij twijfel over de aangeleverde informatie moet de bijstandsverlenende organisatie, onderzoek doen
Centrale Raad van Beroep 25 februari 2025 (datum publicatie: 3 april 2025) (ECLI:NL:CRVB:2025:377)
Samenvatting: herziening en terugvordering van bijstand en het opleggen van een boete, omdat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van bijschrijven en contante stortingen op haar rekening. Appellante stelt dat haar daarvan geen verwijt kan worden gemaakt, omdat zij zich er niet van bewust was dat zij de bijschrijvingen opnieuw moest melden. De Raad is het hier niet volledig mee eens en gaat uit van verminderde verwijtbaarheid. Daarnaast oordeelt de Raad dat de rechtbank het college ten onrechte de opdracht heeft gegeven onderzoek naar de mate van verwijtbaarheid te doen en een nieuw boetebesluit te nemen: indien de bestuursrechter een beschikking tot het opleggen van een bestuurlijke boete vernietigt, dient hij zelf een beslissing te nemen omtrent het opleggen van de boete.
Kernpunt: de rechter moet zelf in de zaak voorzien wanneer hij een beschikking tot het opleggen van een bestuurlijke boete vernietigt.
Centrale Raad van Beroep 25 februari 2025 (datum publicatie: 3 april 2025) (ECLI:NL:CRVB:2025:454), Centrale Raad van Beroep 25 februari 2025 (datum publicatie: 3 april 2025) (ECLI:NL:CRVB:2025:455) & Centrale Raad van Beroep 25 februari 2025 (datum publicatie: 3 april 2025) (ECLI:NL:CRVB:2025:456)
Samenvatting: volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof bestaan er zeer bijzondere situaties waarin een onderdaan van een derde land die familielid is van een burger van de Unie een (afgeleid) verblijfsrecht toegekend krijgt. Eén van die bijzondere situaties is de situatie is dat er tussen een derdelander en een kind uit de Unie een daadwerkelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat. Bij de beoordeling of sprake is van een daadwerkelijke afhankelijkheidsrelatie moet de rechter rekening houden met alle omstandigheden van het geval. Het college heeft een eigen verantwoordelijkheid om het Unierecht toe te passen en dus te onderzoeken of, indien een betrokkene bijvoorbeeld een aanvraag om bijstand indient, sprake is van een afgeleid verblijfsrecht. Dit is slechts anders indien de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in een in rechte onaantastbaar besluit heeft genomen dat een betrokkene in de te beoordelen periode geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht.
Kernpunt: op grond van het Unierecht is het aan het college om te beoordelen of de betrokkene een afgeleid verblijfsrecht heeft, onder andere wegens een daadwerkelijke afhankelijkheidsrelatie tussen hem en zijn Nederlandse kind(eren).
Rechtbank Rotterdam 11 maart 2025 (datum publicatie: 4 april 2025) (ECLI:NL:RBROT:2025:3046)
Samenvatting: eiser kreeg een maatregel opgelegd wegens het niet accepteren van re-integratievoorziening, omdat hij niet is verschenen op zijn eerste werkdag. Eiser voert aan dat geen sprake was van passend werkaanbod, omdat het voor hem onmogelijk was om tijdig op het werk te zijn (7:00). Uit het dossier blijkt dat de gemeente voorafgaand aan het toewijzen van de baan aan eiser onvoldoende heeft onderzocht of en hoe eiser op tijd op zijn werkplek kon komen. Gelet op de lange reisduur en het vroege aanvangstijdstip had de gemeente daar uitdrukkelijk en herleidbaar aandacht aan moeten besteden.
Kernpunt: bij het opleggen van werk in het kader van re-integratie is het belangrijk dat de gemeente uitdrukkelijk en herleidbaar aandacht besteed aan of en hoe de betrokkene naar het werk kan reizen.
Centrale Raad van Beroep 11 maart 2025 (datum publicatie: 8 april 2025) (ECLI:NL:CRVB:2025:484)
Samenvatting: intrekking en terugvordering van rechtsbijstand is rechtmatig. Appellanten voeren aan dat twee auto's, hoewel die op naam van appellante stonden, behoorden tot het vermogen van hun meerderjarige zoon en dat zij daarom niet over de auto's konden beschikken. Dit slaagt niet. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat het contante geld waarmee de auto's zijn betaald van hun zoon afkomstig is. Ze spreken daarnaast over “onze auto's” en betaalden bovendien de verzekering en de belasting. Appellanten hebben daarnaast een verzekeringsuitkering ontvangen. Vast komt te staan dat zij hierover konden beschikken, omdat appellante deze heeft overgemaakt naar haar spaarrekening. Het feit dat appellanten stellen dat dit toebehoort aan hun meerderjarige zoon en dat dit geld is bedoeld voor zijn opleiding doet hier niet aan af.
Kernpunt: zowel de auto's als de verzekeringsuitkering is onderdeel van het vermogen van de betrokkenen. Het is onvoldoende aannemelijk dat deze zouden toebehoren aan hun meerderjarige zoon.
Rechtbank Den Haag 18 maart 2025 (datum publicatie: 4 april 2025) (ECLI:NL:RBDHA:2025:5504)
Samenvatting: de gemeente Dordrecht heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat ze een financieel tekort hebben opgelopen omdat de kenmerken “verhuisindex” en “multi problematiek” niet zijn opgenomen als budgetbepalende factoren in de verdeelmodellen (2018-2024) voor de gebundelde uitkering Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2004. De minister heeft niet aannemelijk kunnen maken dat deze tekorten door beleid en uitvoering zijn ontstaan. Voor de jaren 2018 en 2019 zijn de tekorten dusdanig groot dat sprake is van onevenredig grote tekorten, namelijk meer dan 10% ten opzichte van het definitief toegekende budget. Minister moet een nieuw besluit nemen.
Kernpunt: als gevolg van het weglaten van “verhuisindex” en “multiproblematiek” als budgetbepalende factoren in de verdeelmodellen is voor de gemeente Dordrecht een onevenredig groot tekort ontstaan voor de periode 2018-2019, waardoor de minister een nieuw besluit moet nemen.
Centrale Raad van Beroep 25 maart 2025 (datum publicatie: 17 april 2025) (ECLI:NL:CRVB:2025:523)
Samenvatting: appellante heeft onvoldoende meegewerkt aan het huisbezoek. Zij heeft weliswaar alle lades en kasten geopend en spullen laten zien, maar zij deed dat in veel gevallen voordat zij antwoord had gegeven op de vraag wat zich in die lades bevond. Door niet eerst die vraag te beantwoorden, kon de sociale recherche niet controleren of appellante wist wat er in de lades en kasten lag en in hoeverre dat haar persoonlijke spullen waren. Door dit handelen is het niet mogelijk om een duidelijk beeld te krijgen van de woon- en leefsituatie op het uitkeringsadres. Daarmee heeft ze haar medewerkingsplicht geschonden.
Kernpunt: doordat appellante constant lades en kasten opende alvorens vragen te beantwoorden, belemmerde zij de sociale recherche in het verkrijgen van een duidelijk beeld van de woon- en leefsituatie, waarmee zij haar medewerkingsplicht bij het huisbezoek heeft geschonden.
Centrale Raad van Beroep 25 maart 2025 (datum publicatie: 17 april 2025) (ECLI:NL:CRVB:2025:524, ECLI:NL:CRVB:2025:525, ECLI:NL:CRVB:2025:526 & ECLI:NL:CRVB:2025:527)
Samenvatting: de Raad oordeelt dat de rechtbank een zitting alleen achterwege mag laten wanneer partijen daartoe actief toestemming geven of passief door niet te reageren, maar niet wanneer zij reageren zonder expliciet te verzoeken om gehoord te worden. Hoewel het achterwege laten van de zitting in dit geval in strijd was met deze regel, is artikel 6 EVRM niet geschonden omdat de Raad als hogere beroepsrechter de zaak volledig kan beoordelen en appellanten op de zitting in hoger beroep hun standpunten alsnog mondeling kunnen toelichten.
Kernpunt: de mogelijkheid om een zitting achterwege te laten bestaat niet in de situatie waarin partijen wel reageren op de brief van de rechtbank maar niet expliciet stellen dat zij gehoord willen worden.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant 2 april 2025 (datum publicatie: 9 april 2025) (ECLI:NL:RBZWB:2025:1881)
Samenvatting: de rechtbank oordeelt dat het college het bestreden besluit tot oplegging van een bestuurlijke boete onvoldoende heeft gemotiveerd, maar laat de rechtsgevolgen van het besluit in stand. De rechtbank concludeert dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden doordat zij verzuimde te melden dat zij haar hoofdverblijf vijf maanden op een ander adres, namelijk bij haar zus. Het door eiseres aangedragen argument dat zij slechts bij haar zus logeerde houdt geen stand door het feit dat het zwaartepunt van haar persoonlijk leven zich aantoonbaar op dat adres bevond.
Kernpunt: hoewel de rechtbank het bestuurlijke boetebesluit vernietigt wegens motiveringsgebreken, laat zij de rechtsgevolgen in stand laat omdat eiseres aantoonbaar de inlichtingenplicht heeft geschonden.
Rechtbank Den Haag 8 april 2025 (datum publicatie: 22 april 2025) (ECLI:NL:RBDHA:2025:5879)
Samenvatting: eiser is het niet eens met afwijzing van een aanvraag voor individuele studietoeslag (IST) onder de participatiewet. De rechtbank oordeelt dat het college bij de beoordeling van de aanvraag een onjuist criterium heeft gehanteerd door slechts te (laten) onderzoeken of eiser in verband met zijn structurele medische beperking naast zijn studie kán werken. Het college had moeten (laten) onderzoeken of eiser in staat is een eigen inkomen te verwerven naast een voltijd studie, zonder dat dit ten koste gaat van de tijd die benodigd is om die studie met succes af te ronden. Het beroep is gegrond.
Kernpunt: bij de beoordeling van een IST-verzoek dient het college te beoordelen of de betrokkene een eigen inkomen kan verwerven naast een voltijd studie, zonder dat dit ten koste gaat van de tijd die benodigd is om de studie met succes af te ronden.
Rechtbank Overijssel 16 april 2025 (datum publicatie: 22 april 2025) (ECLI:NL:RBOVE:2025:2402)
Samenvatting: beëindiging van bijstand wegens het niet voldoen aan gestelde voorwaarden. De aan de verleende bijstand verbonden voorwaarde dat eiser moet stoppen met zijn bedrijf omdat hij anders niet beschikbaar is voor de arbeidsmarkt, rechtvaardigt de bijstandsbeëindiging niet. De gemeente dient hier op grond van de wet een maatregel voor op te leggen. Eiser heeft echter ook een verklaring krediethypotheek ondertekend ter vestiging van een hypotheek op zijn huis ter zekerheid van de bijstandsuitkering. Als het college eerder bekend was geweest met het feit dat eiser niet daadwerkelijk bereid was aan deze voorwaarde te voldoen, hadden zij geen bijstandsuitkering aan eiser verstrekt. Het college heeft daarom de bijstandsuitkering terecht beëindigd.
Kernpunt: het niet vestigen van een hypotheek ter zekerheid van de bijstandsuitkering is terecht verbonden als voorwaarde aan de bijstandsuitkering. Het niet navolgen van deze voorwaarde is voldoende voor het college om de bijstandsuitkering te beëindigen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant 19 april 2024 (datum publicatie: 29 april 2025) (ELCI:NL:RBZWB:2024:9603)
Samenvatting: de rechtbank oordeelt dat het college de door eiseres geschonden inlichtingenplicht terecht heeft gehanteerd als grond voor de intrekking en terugvordering van bijstand, waarbij het college geen vrijlating van inkomsten ex artikel 31 lid 1 sub n Participatiewet toestaat bij niet-tijdige melding. Het college hanteert een berekeningsmethode waarbij het college het vierwekelijkse loonbedrag deelt door vier, vermenigvuldigt met 52 en vervolgens deelt door 12, waarna het 5% vakantietoeslag optelt. Deze methode strookt niet met artikel 32, lid 1, sub b Participatiewet, dat voorschrijft dat het college inkomsten toerekent aan de periode waarin de werkzaamheden zijn verricht. Nu deze berekeningsmethode onvoldoende inzichtelijk maakt of het college de inkomsten daadwerkelijk heeft toegekend aan de periode waarin eiseres deze heeft gegenereerd, heeft het college het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gebracht en biedt de rechtbank gelegenheid tot herstel van dit gebrek.
Kernpunt: de berekeningsmethode waarbij het college het vierwekelijkse loonbedrag deelt door vier, vermenigvuldigt met 52 en vervolgens deelt door 12, waarna het 5% vakantietoeslag optelt, strookt niet met artikel 32 lid 1 sub b Participatiewet.
Rechtbank Overijssel 17 januari 2025 (datum publicatie: 29 april 2025) (ELCI:NL:RBOVE:2025:247)
Samenvatting: de rechtbank verklaart het beroep gegrond, voor zover dit ziet op de weigering van bijstand aan de minderjarige zoon van eiser. Het college heeft terecht bijstand geweigerd aan eiser zelf, aangezien hij niet op grond van artikel 11, tweede of derde lid, van de PW met een Nederlander kan worden gelijkgesteld en daardoor evenmin een beroep kan doen op dringende redenen. De rechtbank oordeelt dat eiser in dit kader ook geen geslaagd beroep kan doen op artikel 8 EVRM, conform vaste rechtspraak van de CRvB. Het college had echter moeten onderzoeken of de minderjarige zoon, die wel met een Nederlander kan worden gelijkgesteld, in aanmerking komt voor bijstand op grond van artikel 16, eerste lid, van de PW, waarbij het begrip 'zeer dringende redenen' conform het IVRK moet worden uitgelegd.
Kernpunt: het college had moeten onderzoeken of de minderjarige zoon, die met een Nederlander kan worden gelijkgesteld, recht heeft op bijstand op grond van artikel 16, eerste lid, van de PW, waarbij het college de 'zeer dringende redenen' moet uitleggen in het licht van het IVRK.