1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Schadestaatprocedure ook mogelijk bij contractuele schadevergoedingsplicht van borg

Schadestaatprocedure ook mogelijk bij contractuele schadevergoedingsplicht van borg

In zijn arrest van 8 januari 2021 (ECLI:NL:HR:2021:38) nuanceert de Hoge Raad de regel dat een verwijzing naar een schadestaatprocedure alleen mogelijk is bij een wettelijke verplichting tot schadevergoeding.
Leestijd 
Auteur artikel Robert Andes
Gepubliceerd 25 januari 2021
Laatst gewijzigd 25 januari 2021

De schadestaatprocedure

Art. 612 Rv biedt de rechter de mogelijkheid om weliswaar een veroordeling tot schadevergoeding uit te spreken, maar voor het eigenlijke begroten van die schade de partijen te verwijzen naar een zogeheten schadestaatprocedure. Dit kan bijvoorbeeld van nut zijn als partijen een mogelijk ingewikkelde discussie over de omvang van de schade niet willen voeren totdat vaststaat dat überhaupt een verplichting tot schadevergoeding bestaat.

Onderscheid tussen wettelijke en contractuele schadevergoeding

In 1988 heeft de Hoge Raad bepaald dat alleen naar een schadestaatprocedure kan worden verwezen voor de begroting van wettelijke vormen van schadevergoeding – en dus niet voor de begroting van (kort gezegd) contractuele schadevergoeding. Dat betekent dat schade veroorzaakt door een onrechtmatige daad of door wanprestatie wel in een schadestaatprocedure kan worden begroot, maar schade die een verzekeraar op grond van de verzekeringsovereenkomst aan de verzekerde moet vergoeden niet.

De achtergrond van deze regel is louter theoretisch van aard. Een wettelijke verplichting tot schadevergoeding wordt dogmatisch onderscheiden van de contractuele verplichting tot betaling – ook als die contractuele betalingsverplichting in wezen bedoeld is om schade te vergoeden, zoals bij het eerder genoemde voorbeeld van de verzekeringsovereenkomst. Soms is dat onderscheid echter wel heel dun, zoals in de hier te bespreken zaak.

De casus

Een moedermaatschappij van een taxibedrijf heeft zich borg gesteld voor alle verplichtingen die dat taxibedrijf is aangegaan jegens een reeks Brabantse gemeenten. Op enig moment gaat het taxibedrijf failliet. Vervolgens spreken de gemeenten de moedermaatschappij aan tot betaling van de schade die zij hebben geleden doordat het failliete taxibedrijf is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verbintenissen.

Het Hof oordeelt dat de moedermaatschappij is gehouden de schade van de gemeenten te vergoeden en verwijst partijen naar een schadestaatprocedure voor een begroting van die schade. De grondslag voor deze verplichting tot schadevergoeding van de moedermaatschappij is echter niet direct gelegen in de tekortkoming van het taxibedrijf, maar in de overeenkomst tot borgtocht tussen de moedermaatschappij en de gemeenten. En dus, zo stelt de moedermaatschappij, had hier helemaal niet naar een schadestaatprocedure verwezen mogen worden.

Het arrest

De Hoge Raad denkt daar anders over. Hij wijst erop dat de betalingsverplichting van de borg inhoudelijk samenvalt met de betalingsverplichting van de hoofdschuldenaar. Vanwege deze nauwe verbondenheid tussen de wettelijke plicht tot schadevergoeding die rust op de hoofdschuldenaar en de contractuele plicht tot vergoeding van dezelfde schade die rust op de borg, beslist de Hoge Raad dat ook de omvang van de laatstgenoemde schade in een schadestaatprocedure kan worden vastgesteld.

Deze beslissing van de Hoge Raad lijkt mij juist. Een ander oordeel zou onnodig formalistisch zijn en ook praktische rariteiten tot gevolg hebben. Om dat te illustreren schetst de advocaat-generaal de situatie waarin in één procedure zowel de hoofdschuldenaar als de borg gedagvaard is. Het zou dan wel erg ondoelmatig zijn als de schade die de hoofdschuldenaar moet vergoeden, wél in een schadestaatprocedure kan worden begroot, maar de schade die de borg moet vergoeden niet.

Tot slot

Met dit arrest nuanceert de Hoge Raad naar mijn mening terecht de regel dat een schadestaatprocedure zich alleen leent voor de begroting van schade die op grond van een wettelijke verplichting moet worden vergoed. Tegelijk roept dit arrest ook de vraag op of die hoofdregel überhaupt wel bestaansrecht heeft. Het onderscheid tussen contractuele en wettelijke schadevergoedingsverplichtingen kan weliswaar theoretisch geconstrueerd worden, maar is in de praktijk soms wel heel diffuus, zoals de bovenstaande zaak illustreert. Bovendien kan het in bijvoorbeeld een geschil tussen een verzekeraar en een verzekerde evengoed van praktisch nut zijn als partijen eerst uitmaken of de verzekeraar gehouden is de schade te vergoeden, om pas daarna de omvang van die schade in een schadestaatprocedure vast te stellen.

Kortom: wat mij betreft is dit arrest het begin van het einde van de regel dat de schadestaatprocedure in beginsel alleen openstaat voor de begroting van wettelijke schadevergoeding.

Heeft u een civiele appel- of cassatiezaak waar u ondersteuning bij nodig heeft, of heeft u procesrechtelijke vragen, neem dan gerust contact op met een van de leden van het team Cassatie en (Appel)procesrecht van Dirkzwager Legal & Tax: Tom van Malssen (cassatieadvocaat), Margo Hengeveld of Robert Andes.