1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Sociale woning moet beschikbaar blijven voor financieel minder draagkrachtige doelgroep

Sociale woning moet beschikbaar blijven voor financieel minder draagkrachtige doelgroep

Op 11 oktober 2011 heeft het Hof Arnhem (LJN: BT7633) arrest gewezen in een kwestie waarbij de vraag centraal stond of een sociale huurder verplicht is zijn hoofdverblijf in een gehuurde woning te hebben.
Leestijd 
Auteur artikel Robert Rijpstra MRICS
Gepubliceerd 14 oktober 2011
Laatst gewijzigd 11 maart 2022

Het Hof oordeelt dat deze plicht uit het huurcontract noch zonder meer uit de wettelijke bepaling van goed huurderschap volgt. Het betoog van corporatie dat zij rekening moet houden met de grote vraag naar woningen in de sociale huursector en de lange wachttijden voor potentiële huurders en dat zij daarom belang heeft bij het daadwerkelijk gebruik van haar woningen door huurder slaagt echter wel. Daarbij is het volgens het Hof van belang dat een huurder van een sociale woning bij het aangaan van de huurovereenkomst moet hebben beseft dat de woning beschikbaar moet blijven voor de huisvesting van de financieel minder draagkrachtige groep van de bevolking.



Het Hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Nijmegen waarover mijn collega mr. Ronny Saedt vorig jaar reeds een artikel schreef. Het ging in deze kwestie om een sociale huurwoning die al 36 jaar lang werd gehuurd, maar de afgelopen 9 jaar verbleven de huurders feitelijk niet meer in het gehuurde maar op een camping. Zij waren wel regelmatig in de woning om de post op te halen, af en toe werd er gestofzuigd, soms werden de ramen gezeemd en de huurders stonden ook nog op het adres van het gehuurde ingeschreven. Van enige verwaarlozing van de woning is dan ook niet gebleken.

Commentaar
In de literatuur werd er tot dit arrest van uitgegaan dat de discussie of een huurder zijn hoofdverblijf in het gehuurde dient te hebben met name speelt bij de oude huurcontracten. In deze oude huurcontracten is namelijk vaak geen contractuele verplichting tot het gebruik als hoofdverblijf opgenomen. Uit dit arrest volgt dat het al dan niet aanwezig zijn van een dergelijke bepaling in feite niet ter zake doet. Het Hof is namelijk van mening dat ook zonder een dergelijke contractuele bepaling de huurder van een sociale woning de plicht heeft om deze woning als hoofdverblijf te gebruiken. Zou dit anders zijn dan wordt de huurwoning onttrokken aan het aanbod van woonruimte in de sociale huursector, hetgeen voldoende grond kan opleveren voor ontbinding van de huurovereenkomst.

Niet uit te sluiten valt dat corporaties met dit arrest in de hand ook bij andere situaties gaan betogen dat een huurovereenkomst ontbonden moet kunnen worden omdat de sociale woning beschikbaar moet blijven voor de huisvesting van de financieel minder draagkrachtige groep van de bevolking. Daarbij kan gedacht worden aan zogenaamde ‘scheefwoners’. Dit zijn de huurders die inmiddels het niveau van de financieel minder draagkrachtige doelgroep van de bevolking zijn ontstegen. Ook kan gedacht worden aan huurders die aanvankelijk op basis van één inkomen een sociale huurwoning krijgen toegewezen om vervolgens, na ondertekening van het huurcontract van de woning, hun partner in de woning te laten intrekken. Deze partner heeft dan vaak een tweede inkomen. Op basis van het gezamenlijk inkomen behoren deze huurders veelal niet tot de financieel minder draagkrachtige groep van de bevolking waarvoor de sociale woning is bedoeld.