1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Strafrechtelijke vervolging van de arts bij euthanasie of hulp bij zelfdoding

Strafrechtelijke vervolging van de arts bij euthanasie of hulp bij zelfdoding

Als een arts meewerkt aan euthanasie of hulp bij zelfdoding, kán zowel een strafrechtelijke- als een tuchtrechtelijke procedure volgen. De Regionale Toetsingscommissie Euthanasie (hierna: toetsingscommissie) oordeelt of de arts in overeenstemming met de zorgvuldigheidseisen heeft gehandeld in zaken die door de gemeentelijk lijkschouwer zijn gemeld. Als de toetsingscommissie oordeelt dat niet in overeenstemming met de zorgvuldigheidseisen is gehandeld, dan wordt de beslissing daarna aan het Op...
Leestijd 
Auteur artikel Lidewij Bergsma (uit dienst)
Gepubliceerd 03 oktober 2017
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Als een arts meewerkt aan euthanasie of hulp bij zelfdoding, kán zowel een strafrechtelijke- als een tuchtrechtelijke procedure volgen. De Regionale Toetsingscommissie Euthanasie (hierna: toetsingscommissie) oordeelt of de arts in overeenstemming met de zorgvuldigheidseisen heeft gehandeld in zaken die door de gemeentelijk lijkschouwer zijn gemeld. Als de toetsingscommissie oordeelt dat niet in overeenstemming met de zorgvuldigheidseisen is gehandeld, dan wordt de beslissing daarna aan het Openbaar Ministerie en aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (hierna: IGZ) gestuurd. Beide instanties beoordelen onafhankelijk van elkaar of er vervolgstappen worden genomen. De beleidsregel Aanwijzing vervolgingsbeslissing euthanasie en hulp bij zelfdoding (hierna: de Aanwijzing) van het Openbaar Ministerie geeft het kader van relevante overwegingen weer bij de beoordeling van de vraag of een arts al dan niet strafrechtelijk wordt vervolgd. Met ingang van 17 mei 2017 is deze beleidsregel geactualiseerd.

Doel geactualiseerde Aanwijzing

De Aanwijzing geeft inzicht in de wijze waarop de beslissingen van het Openbaar Ministerie tot stand komen ten aanzien van de strafvervolging van artsen die het leven van een patiënt op diens uitdrukkelijk verzoek actief hebben beëindigd door het uitvoeren van euthanasie of hulp bij zelfdoding. Het Openbaar Ministerie toetst onder meer aan de zorgvuldigheidseisen van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna: WTL). In de Aanwijzing zet het Openbaar Ministerie verschillende zorgvuldigheidscriteria nader uiteen. Het beleid is inhoudelijk en procedureel op een aantal punten aangepast en verduidelijkt.

Wijzigingen

In overeenstemming met de uitgangspunten voor het vernieuwde stelsel van OM-beleidsregels is algemene en vrij toegankelijke informatie uit de Aanwijzing gehaald.

De Aanwijzing biedt ook meer duidelijkheid over de inzet van het handhavingsinstrumentarium van het Openbaar Ministerie. Twee van de in artikel 2 van de WTL genoemde zorgvuldigheidseisen worden aangemerkt als zogenaamde ‘substantiële zorgvuldigheidseisen’. Het betreft de eis dat de arts ervan overtuigd moet zijn dat er sprake is van een vrijwillig en weloverwogen verzoek en de eis dat er sprake is van uitzichtloos en ondraaglijk lijden.

Wanneer niet voldaan is aan één van deze twee eisen is vervolging in beginsel geïndiceerd. In de andere gevallen kan het Openbaar Ministerie volstaan met een sepot of een voorwaardelijk sepot. Wanneer een arts op één of meerdere punten niet zorgvuldig heeft gehandeld, betekent dit niet dat de arts automatisch strafrechtelijk wordt vervolgd. Het Openbaar Ministerie informeert in alle gevallen de toetsingscommissie, de IGZ en het Openbaar Ministerie in Rotterdam (Expertisecentrum Medische Zaken) over de beslissing. Ook de arts wordt geïnformeerd over de beslissing om al dan niet te vervolgen.

Daarnaast is één procedurele wijziging doorgevoerd. Op grond van de vorige Aanwijzing werden vervolgingsbeslissingen in zaken over actieve levensbeëindiging ter instemming voorgelegd aan de Minister van Veiligheid en Justitie. In de geactualiseerde Aanwijzing worden euthanasie- en hulp bij zelfdodingzaken niet langer ter instemming aan de Minster van Veiligheid en Justitie voorgelegd, maar wel, zoals alle gevoelige zaken, ter informatie gemeld aan de Minister. Op deze wijze wordt meer recht gedaan aan de eigenstandige positie van het Openbaar Ministerie als het gaat om de vervolging van strafbare feiten.

En nu?

Hoewel de geactualiseerde Aanwijzing meer inzicht geeft in het de contouren van de beoordeling van het Openbaar Ministerie en verschillende begrippen nader uiteenzet, is de vraag of een arts strafrechtelijk zal worden vervolgd niet sluitend beantwoord in de Aanwijzing. Dit komt, zo volgt uit de Aanwijzing, omdat de beoordeling uiteindelijk sterk afhankelijk is van de weging van de concrete omstandigheden van het geval.

Heeft u (mogelijk) te maken met een strafrechtelijk onderzoek door het Openbaar Ministerie en/of onderzoek door de IGZ? Wilt u weten wat uw rechten en plichten zijn bij een dergelijk onderzoek? Neem contact op met Luuk Arends of Lidewij Bergsma.