1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Termijnen Wbp gaan ook lopen zonder expliciete verwijzing naar de wet

Termijnen Wbp gaan ook lopen zonder expliciete verwijzing naar de wet

In een beschikking van 21 december 2011 heeft de rechtbank Utrecht geoordeeld dat wie een verzoek doet zijn persoonsgegevens te verwijderen, daarvoor niet expliciet hoeft te verwijzen naar de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De betrokkene dient er op bedacht te zijn dat de (relatief korte) termijn om naar de rechter te gaan na een weigering de persoonsgegevens te verwijderen, daardoor ongemerkt snel verstreken kan zijn.Gegevens jongere opgenomen in incidentenregisterEen jongeman (in de...
Leestijd 
Auteur artikel Mark Jansen
Gepubliceerd 23 januari 2012
Laatst gewijzigd 16 april 2018
In een beschikking van 21 december 2011 heeft de rechtbank Utrecht geoordeeld dat wie een verzoek doet zijn persoonsgegevens te verwijderen, daarvoor niet expliciet hoeft te verwijzen naar de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De betrokkene dient er op bedacht te zijn dat de (relatief korte) termijn om naar de rechter te gaan na een weigering de persoonsgegevens te verwijderen, daardoor ongemerkt snel verstreken kan zijn.

Gegevens jongere opgenomen in incidentenregister

Een jongeman (in de uitspraak "A" genoemd) had een bankrekening bij de ING met bijbehorende bankpas. Deze bankrekening is door de ING op 28 januari 2011 geblokkeerd naar aanleiding van een verdachte transactie. Ook heeft de ING de betreffende jongen op of rond diezelfde datum opgenomen in zowel een intern als een extern incidentenregister. Het praktische gevolg daarvan is dat hij nauwelijks tot geen financiele producten meer kan afnemen bij de verschillende banken.

18 april 2011 eerste verzoek tot verwijdering gegevens

Namens de jongen wordt door een gemachtigde op 18 april 2011 een brief gestuurd aan de ING met het verzoek de gegevens van de jongen te verwijderen uit het incidentenregister. De brief bevat onder meer de volgende inhoud:
Daarnaast verzoek -en voor zover nog vereist sommeer- ik u cliënt binnen 14 dagen na heden te verwijderen uit het interne- en dan met name ook het externe verwijzingsregister.

15 juni 2011 afwijzing verzoek verwijdering

Na enige correspondentie laat ING uiteindelijk bij brief van 15 juni 2011 weten niet aan dit verzoek te zullen voldoen. ING wijst er ook op dat de  gegevens van de jongen de komende 4 jaar vermeld zullen blijven in het incidentenregister.

3 augustus 2011 herhaald verzoek tot verwijdering

Vervolgens stuurt de gemachtigde op 3 augustus 2011 nogmaals een brief met het verzoek om de persoonsgegevens te verwijderen. In deze brief wordt voor het eerst verwezen naar de Wbp.

23 september 2011 start procedure bij rechtbank

Op 23 september 2011 wordt namens de jongen een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank op grond van artikel 46 Wbp. Dit verzoekschrift strekt ertoe dat ING wordt veroordeeld de gegevens uit het incidentenregister te verwijderen.

Verzoekschrift moet binnen zes weken bij rechtbank zijn ingediend

Wanneer een verzoek tot het verwijderen van zijn persoonsgegevens (geheel of gedeeltelijk) door de voor die persoonsgegevensverwerking verantwoordelijke wordt geweigerd, kan de betrokkene naar de rechter middels een zogenaamde verzoekschriftprocedure. Op grond van artikel 46 Wbp moet dit verzoekschrift binnen een bepaalde termijn worden worden ingediend:

  1. binnen zes weken na ontvangst van het antwoord van de verantwoordelijke; of

  2. indien de verantwoordelijke niet binnen de gestelde termijn heeft geantwoord, binnen zes weken na afloop van die termijn.


De betrokkene kan dus in twee gevallen naar de rechter:

  1. wanneer hij het niet eens is met het besluit dat is genomen naar aanleiding van zijn verzoek gegevens te verwijderen; en

  2. wanneer in het geheel geen besluit is genomen naar aanleiding van zijn verzoek gegevens te verwijderen.


In beide gevallen moet het verzoekschrift tijdig bij de rechtbank zijn ingediend.

Verzoekschrift in dit geval (dus) te laat ingediend

De rechtbank overweegt dat het verzoekschrift in dit geval te laat is ingediend. Volgens de rechtbank is de termijn van zes weken gaan lopen vanaf 15 juni 2011, de datum waarop ING bij brief expliciet heeft gesteld niet aan het verzoek te zullen voldoen. De rechtbank overweegt als volgt:
In de brief van 15 juni 2011 heeft ING expliciet het verzoek tot verwijdering afgewezen. Alhoewel dit antwoord niet binnen de termijn van vier weken na ontvangst van het verzoek is gegeven, kan de laatste brief van 15 juni 2011 gezien worden als het moment waarop de termijn van zes weken als bedoeld in artikel 46 lid 2 Wbp is gaan lopen.

De rechtbank concludeert (en ik denk terecht) dat het verzoekschrift daarmee voor 27 juli 2011 ingediend had moeten zijn. Nu dat niet is gebeurd, is de jongeman niet ontvankelijk in zijn verzoek. Zijn verzoek wordt dus niet in behandeling genomen en hij wordt veroordeeld in de kosten van de ING.

Beroep op brief met expliciete verwijzing naar Wbp faalt

Tijdens de zitting is namens de jongeman nog betoogd dat de termijn van zes weken niet is aangevangen op 15 juni 2011, maar pas later. Betoogd is dat voor het eerst in de brief van 3 augustus 2011 een beroep is gedaan op de Wbp. Daarmee zou het verzoekschrift op tijd zijn ingediend (er van uitgaande dat in de brief van 3 augustus 2011 weer een termijn van twee weken aan de ING was gesteld).

De rechtbank volgt dit betoog niet:
De brief van 18 april 2011 kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gezien dan een ondubbelzinnig verzoek tot verwijdering van de persoonsgegevens zoals bedoeld in artikel 36 Wbp. Dat de Wbp in de brief niet is genoemd maakt dit niet anders, aangezien artikel 36 Wbp dit niet als vereiste stelt.

Deze conclusie van de rechtbank lijkt mij juist en bovendien billijk. Een andersluidend oordeel zou hebben betekend dat van betrokkenen zou kunnen worden gevergd dat zij zich bij een inzage-, correctie of verwijderingsverzoek altijd op specifieke wetsartikelen uit de Wbp beroepen. Dat kan van een betrokkene m.i. niet worden gevergd. Het lijkt mij ook niet passen bij de ratio van de betreffende rechten van de betrokkene.

Aandacht voor termijnen door zowel betrokkene als verantwoordelijke

Het betekent wel dat de betrokkene de relatief korte termijn van zes weken scherp in de gaten dient te houden, mocht hij zijn verzoek middels een gerechtelijke procedure willen kunnen afdwingen. Ook betrekkelijk informele verzoeken aan een verantwoordelijke (voor persoonsgegevensverwerkingen) kunnen er kennelijk toe leiden dat de termijn om een verzoekschrift in te dienen al gaat lopen.

Organisaties die persoonsgegevens verwerken dienen ook bedacht te zijn op de termijnen. Een verzoek van bijvoorbeeld een klant dat betrekking heeft op zijn persoonsgegevens (zoals correctie) kwalificeert waarschijnlijk al snel als een verzoek ex. artikel 36 Wbp, ook als de klant bij dat verzoek in het geheel niet verwijst naar de Wbp. Dat geldt te meer nu kennelijk volgens de rechtbank niet relevant is, zo wordt althans niet overwogen, dat de betrokkene niet voorafgaand aan het correctieverzoek een inzageverzoek ex. artikel 35 Wbp heeft gedaan (zoals de letterlijke tekst van artikel 36 Wbp wel eist). Dat betekent dus ook dat die klant het gegeven antwoord op relatief korte termijn middels een verzoekschrift ter toetsing aan de rechtbank kan voorleggen. De afdeling die de communicatie met klanten en andere betrokkenen verzorgt dient hierop bedacht te zijn.