1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Terugkomen op een erkenning van (volledige) vergoedingsplicht; dat kan

Terugkomen op een gedane erkenning van (volledige) vergoedingsplicht

Mag een verzekeraar nog terugkomen op een erkenning van aansprakelijkheid? En mag na de (voorbehoudsloze) erkenning van aansprakelijkheid nog een eigen schuldverweer worden gevoerd? Dit zijn vragen waarover rechters al eerder hebben moeten oordelen. Op 25 mei 2023 heeft de rechtbank Den Haag (ECLI:NL:RBDHA:2023:9773) geoordeeld over een kwestie die een nadere verdieping aanbrengt binnen deze thematiek. Bovendien blijkt uit die beoordeling te meer hoe deze vragen wetssystematisch moeten worden benaderd.
Leestijd 
Auteur artikel Jesse van Spijk
Gepubliceerd 15 december 2023
Laatst gewijzigd 31 januari 2024

Feiten en omstandigheden bij beschikking van 25 mei 2023

Op 25 mei 2023 wijst de rechtbank Den Haag een beschikking (ECLI:NL:RBDHA:2023:9773) waarin zij oordeelt over de volgende situatie: een automobilist geeft geen voorrang aan een voorrangsgerechtigde motorrijder, waardoor de motorrijder ten val komt en ernstig letsel oploopt. Op basis van die informatie erkent de WAM-verzekeraar van de betrokken auto (‘Unigarant’) bij brief van 3 juni 2021 tegenover de motorrijder volledige aansprakelijkheid voor het ongeval, waarna de schaderegeling aanvangt.

Eind 2022 ontvangt Unigarant de Verkeersongevallenanalyse (‘VOA’) van de politie. Daarin staat dat motorrijder vermoedelijk 72 km/uur reed, terwijl 50 km/uur was toegestaan. Bovendien vermeldt het VOA dat de automobilist de motorrijder niet kón zien naderen op het moment waarop hij moest besluiten voorrang te verlenen (de haaientanden). Als de motorrijder 50 km/u zou hebben gereden, dan had het ongeval kunnen worden voorkomen (bijvoorbeeld) omdat de motorrijder dan zelf voldoende tijd had tijdig te remmen vanwege een eventuele voorrangsfout.

Naar aanleiding van het VOA schrijft Unigarant bij brief van 8 november 2022 aan de motorrijder dat zij wil terugkomen op de aansprakelijkheidserkenning van 3 juni 2021.

In de door motorrijder gestarte procedure moet de rechter in de eerste plaats oordelen over de vraag of de nieuwe feiten (de forse snelheidsovertreding) ertoe leiden dat Unigarant mag terugkomen op de erkenning. In de tweede plaats moet de rechtbank oordelen over de vraag of Unigarant ‘alsnog’ een eigen schuldverweer mag voeren.

Voordat ik toelicht hoe de rechtbank oordeelt, plaats ik de voorliggende vragen in het toepasselijke juridische kader.

Aansprakelijkheid is zonder voorbehoud erkend, mag dan nog een eigen schuldverweer worden gevoerd?

In de systematiek van het aansprakelijkheidsrecht wordt een ‘knip’ gemaakt tussen (stap 1) de vestiging van de aansprakelijkheid; de zogenaamde vestigingsfase. Pas nadat de aansprakelijkheid is gevestigd, volgt (stap 2) de omvang van de vergoedingsplicht die volgt uit de betreffende aansprakelijkheid; de omvangsfase.

Bij de vraag naar aansprakelijkheid wordt slechts gekeken naar de gedragingen van de aangesprokene. Als de aansprakelijkheid wordt gevestigd, gaat deze de omvangsfase ‘in’ met een vergoedingsplicht van 100% (behoudens het leerstuk van proportionele aansprakelijkheid, maar dat laat ik hier buiten beschouwing).

Eenmaal in de omvangsfase (titel 6.1.10 BW) heeft de aansprakelijke partij een arsenaal aan weren om te betogen dat de vergoedingsplicht moet worden verminderd. Denk daarbij aan niet-toerekenbaarheid van de schadegevolgen van artikel 6:98 BW, de voordeelsverrekening van artikel 6:100 BW en de matiging van artikel 6:109 BW. In de praktijk speelt het eigen schuldverweer van artikel 6:101 BW toch verreweg de grootste rol, dat is ook het eerste moment waarop wordt gekeken naar het gedrag van de benadeelde zelf.

In de praktijk wordt meer dan eens, door claimanten, het standpunt ingenomen dat de erkenning van aansprakelijkheid (‘vestiging’), door de verzekeraar, mede omvat de erkenning van 100% vergoedingsplicht (‘schadeomvang’). In het verlengde daarvan stellen claimanten dat de verzekeraar een voorbehoud zou moeten maken indien zij (later) het standpunt wil innemen dat de omvang van de vergoedingsplicht dient te worden verminderd; bijvoorbeeld vanwege ‘eigen schuld’. De rechtbank Midden-Nederland oordeelde in een beschikking van 20 september 2017 (ECLI:NL:RBMNE:2017:6762) al duidelijk dat de voorbehoudsloze erkenning van aansprakelijkheid geen gevolgen heeft voor het (later te voeren) eigen schuldverweer:

“(…) Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat de omstandigheid dan NN de aansprakelijkheid aanvankelijk zonder voorbehoud heeft erkend, niet tot gevolg heeft dat zij zich, nadat is gebleken dat [verzoeker] ten onrechte geen autogordel droeg, niet meer op eigen schuld zou mogen beroepen.”

Kortom, het uitgangspunt is dat na de erkenning van aansprakelijkheid de aanspraak op een eigen schuldverweer ‘gewoon’ bestaat. Dat kan bijvoorbeeld anders zijn als de aanspraak op het eigen schuldverweer is verwerkt (‘rechtsverwerking’). De drempel voor rechtsverwerking is echter hoog.

Is een verzekeraar onherroepelijk gebonden aan een erkenning van aansprakelijkheid?

In het arrest Maastricht/Crals (ECLI:NL:HR:1992:ZC0470) oordeelt de Hoge Raad dat een verzekeraar niet mag terugkomen op een erkenning van aansprakelijkheid als blijkt dat zij aansprakelijkheid heeft erkend op basis van een onjuist rapport, terwijl de rapporterend deskundige door haar zelf is ingeschakeld. Anderzijds oordeelt het hof Den Haag In twee arresten uit 2015 (ECLI:NL:GHDHA:2015:2546) en 2016 (ECLI:NL:GHDHA:2016:3604) dat een verzekeraar niet aan haar erkenning van aansprakelijkheid gebonden is als komt vast te staan dat zij tot die erkenning is gekomen onder invloed van bedrog of misbruik van omstandigheden (ex artikel 3:44 BW).

Kortom, het is niet zomaar mogelijk een aansprakelijkheidserkenning ‘van tafel’ te krijgen; daarvoor is een adequate juridische grondslag nodig. Dat licht A-G Van Peursem ook toe in zijn conclusie van 16 februari 2018 (ECLI:NL:PHR:2018:148), waarin staat dat voor aantasting van een aansprakelijkheidserkenning een bedrog- of misbruiksituatie het meest voor de hand licht, maar merkt voorts op dat Maastricht/Crals zo moet worden begrepen dat de Hoge Raad de deur (evenzo) heeft opengezet voor aantasting door de dwalingsregeling van artikel 6:228 BW: 

“2.5 De tot twee keer toe benadrukte “enkele omstandigheid” in de hiervoor in 2.3 geciteerde passage lijkt ruimte te laten voor afwijking als er bijkomende omstandigheden zijn. Gelet op het karakter van rechtshandeling valt meteen te denken aan situaties van bedrog en misbruik, art. 3:44 BW. Ook lijkt het arrest Gem. Maastricht/Crals ruimte te laten voor een beroep op dwaling (onjuiste voorstelling van zaken); voor daarvoor in aanmerking komende gevallen kan de dwalingsregeling ook op eenzijdige rechtshandelingen worden toegepast." (nb: bij arrest van 19 december 2023 heeft het hof Arnhem-Leeuwarden de lezing van A-G Van Peursem bevestigd ECLI:NL:GHARL:2023:10750, rov. 4.3)

A-G Van Peursem (ECLI:NL:PHR:2018:148) verschaft meer helderheid door toe te lichten dat een erkenning van aansprakelijkheid moet worden beschouwd als éénzijdige rechtshandeling[1], waaruit volgt dat een verzekeraar zich bijvoorbeeld ‘ook’ kan beroepen op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid van artikel 6:248 BW om de aansprakelijkheidserkenning aan te tasten:

 “Ik besprak al (vgl. vtnt. 5) dat geen strikt onderscheid is te maken tussen eenzijdig gerichte rechtshandelingen en overeenkomsten. Schelhaas acht eenzijdig gerichte rechtshandelingen dan ook onderhevig aan de werking van art. 6:248 BW. (…). Ook dit impliceert dat de verzekeraar zich kan beroepen op de redelijkheid en billijkheid.. (…)”.

Resumerend. Een verzekeraar is gehouden aan een gedane erkenning van aansprakelijkheid, tenzij de verzekeraar zich met succes kan beroepen op een vernietigingsgrond uit het BW, zoals bedrog of misbruik van omstandigheden (ex artikel 3:44 BW), dwaling (ex artikel 6:228 BW) of de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (ex artikel 6:248 BW).

 Het oordeel in de beschikking van 25 mei 2023

Terug naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 25 mei 2023, waarin de rechtbank als volgt oordeelt:

“4.3 Volgens vaste rechtspraak staat het een aansprakelijkheidsverzekeraar niet vrij om terug te komen van een tegenover een derde gedane erkenning dat zijn verzekerde tegenover die derde aansprakelijk is [zie Maastricht/Crals, JVS] Wel kan het onder bepaalde omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn dat een verzekeraar aan haar aanvankelijke erkenning van aansprakelijkheid wordt gehouden. (…) Dat en waarom er alleen ruimte zou zijn voor deze beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid in geval van bedrog, zoals [verzoeker] betoogt, valt dan ook niet in te zien. Dit volgt overigens ook niet uit de conclusie van de A-G [Van Peursem, JVS] voor HR 20 april 2018 waarnaar [verzoeker] in dit verband heeft verwezen.” (onderstreping door mij, JVS)

De rechtbank oordeelt dus dat de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid ‘gewoon’ van toepassing is op de vraag of een verzekeraar mag terugkomen op een erkenning van aansprakelijkheid. Dat oordeel is, te meer gegeven de conclusie van A-G Van Peursem, zeer goed te volgen.

In de voorliggende kwestie beoogt Unigarant echter niet terug te komen op de gedane erkenning, maar verzoekt zij een verklaring voor recht dat zij ‘alsnog’ een eigen schuldverweer mag voeren:

“4.4 Partijen verschillen van mening over de vraag of Unigarant naar aanleiding van het VOA-rapport op deze volledige erkenning van aansprakelijkheid mocht terugkomen, in die zin dat Unigarant zich (alsnog) volledig kan beroepen op eigen schuld (…).”

Het ‘alsnog’ mogen voeren van het eigen schuldverweer

Dat ‘alsnog voeren van een eigen schuldverweer’ behoeft wat nadere duiding. In deze blog is immers eerder toegelicht dat een erkenning van aansprakelijkheid los staat van het eigen schuldverweer.

Hoewel de rechtbank dit verder onbenoemd laat, ligt het voor de hand dat de rechtbank de woordkeuze van Unigarant bij de “erkenning van volledige aansprakelijkheid” zo begrijpt dat Unigarant daarmee heeft beoogd te erkennen dat zij aansprakelijk is, maar dat Unigarant daarmee ook heeft beoogd te melden dat zij zichzelf 100% vergoedingsplichtig acht.

Onder de streep ligt in deze kwestie dus de vraag voor of Unigarant ‘mag terugkomen op vergeven van het eigen schuldverweer’.

Deze vraag behandelt de rechtbank op dezelfde wijze als de vraag of Unigarant zou mogen terugkomen op een gedane erkenning van aansprakelijkheid. Ook dat is goed te volgen; in beide gevallen gaat het om het aantasten van een eenzijdige rechtshandeling (vgl. A-G Van Peursem).

De rechtbank oordeelt dat het onder de voorliggende omstandigheden in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid als Unigarant het eigen schulddebat niet zou mogen heropenen:

“Uit het VOA-rapport dat nadien beschikbaar kwam, volgden omstandigheden die het toedrachtsverhaal waarop Unigarant haar volledige erkenning van aansprakelijkheid aanvankelijk baseerde, deed wankelen. (…) Naar het oordeel van de rechtbank zou het op basis van deze ‘nieuwe’ bevindingen, in tegenstelling tot wat [verzoeker] betoogt, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn om Unigarant aan haar aanvankelijke volledige erkenning van aansprakelijkheid te houden. Hieruit volgt dat het Unigarant vrij stond om het debat over eigen schuld te (her)openen en daarmee dus terug te komen op haar aanvankelijke volledige (100%) erkenning van aansprakelijkheid.”

 Betekenis voor de rechtspraktijk

Uit de beschikking van de rechtbank Den Haag van 25 mei 2023 volgt dat het ‘vergeven van het eigen schuldverweer’ evenals de aansprakelijkheidserkenning als eenzijdige rechtshandeling wordt beschouwd en daarom door iedere vernietigingsgrondslag uit het BW (bedrog/dwaling/redelijkheid en billijkheid) kan worden aangetast.

 

 

[1] Vgl. voorts A-G Rank Berenschot, ECLI:NL:PHR:2017:1166; Spierings, De eenzijdige rechtshandeling, diss. 2016, p. 388.