1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Thematische wetsevaluatie pleit ten onrechte voor één nieuwe wet in plaats van de Wet bopz

Thematische wetsevaluatie pleit ten onrechte voor één nieuwe wet in plaats van de Wet bopz

Onlangs is een thematische wetsevaluatie verschenen over gedwongen zorg.  De aanleiding voor het onderzoek is dat al enige tijd aangedrongen zou worden op vergelijking en indien mogelijk harmonisatie van de rechtspositie bij gedwongen zorg. Onder huidige en voorgenomen wetgeving hebben zowel jeugdigen als volwassenen verschillende rechtsposities terwijl de problematiek van deze personen vergelijkbaar zou zijn. De onderzoekers laten zich in hun rapport kritisch uit over de voorgenomen Wet verp...
Leestijd 
Auteur artikel Luuk Arends
Gepubliceerd 02 december 2014
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Onlangs is een thematische wetsevaluatie verschenen over gedwongen zorg.  De aanleiding voor het onderzoek is dat al enige tijd aangedrongen zou worden op vergelijking en indien mogelijk harmonisatie van de rechtspositie bij gedwongen zorg. Onder huidige en voorgenomen wetgeving hebben zowel jeugdigen als volwassenen verschillende rechtsposities terwijl de problematiek van deze personen vergelijkbaar zou zijn. De onderzoekers laten zich in hun rapport kritisch uit over de voorgenomen Wet verplichte ggz (Wvggz) voor psychiatrische patiënten en de Wet zorg en dwang (Wzd) voor personen met een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke beperking. Deze wetten moeten in de plaats komen van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet bopz). Beide wetsvoorstellen worden dit moment behandeld in de Kamers, de Wvggz in de Tweede Kamer, de Wzd door de Eerste Kamer. De Eerste Kamer heeft aangekondigd te wachten met de behandeling ervan totdat ook de Wvggz voorligt.

Systematiek Wvggz en Wzd

De Wet verplichte ggz gaat uit van een zorgmachtiging en maakt verplichte zorg mogelijk als een rechter daarvoor een machtiging heeft verleend. Die verplichte zorg kan variëren van extramurale verplichte zorg tot onvrijwillige opneming en behandeling. De Wzd hanteert het begrip ‘onvrijwillige zorg’, hetgeen veel ruimer gedefinieerd is dan het begrip ‘verplichte zorg’ in de psychiatrie. Voordat onvrijwillige zorg mag worden toegepast moeten strenge procedures gevolgd worden. De toepassing mag bovendien slechts voor een beperkte periode plaatsvinden. Kan de onvrijwillige zorg niet voor die tijd worden afgebouwd, dan moet er een externe deskundige worden bijgehaald die advies moet uitbrengen. Als iemand het niet eens is met onvrijwillige zorg kan hij een klacht indienen bij een klachtencommissie die vergelijkbaar is met de procedure uit de Wet bopz en heeft hij, wanneer hij het niet eens is met die uitspraak, toegang tot de rechter. Een onvrijwillige opneming kan plaatsvinden door middel van een indicatie van het CIZ (als geen sprake is van de nodige bereidheid maar een cliënt zich tegen opneming ook niet verzet), of een rechterlijke machtiging als een cliënt zich wel tegen opneming of verder verblijf verzet. Tot slot is er nog een spoedprocedure mogelijk via de burgemeester door middel van een last tot inbewaringstelling.

Voorstel samenvoeging onvoldoende doordacht

De onderzoekers stellen voor om beide wetsvoorstellen samen te voegen en daarbij de Wvggz als uitgangspunt te nemen. Na analyse van beide wetsvoorstellen oordelen de onderzoekers onder meer dat de verschillende benaderingen waarvoor in beide voorstellen is gekozen niet te rechtvaardigen zouden zijn. De vraag rijst echter waar deze conclusie op is gebaseerd. De verschillende doelgroepen zijn in het onderzoek niet nader omschreven. Evenmin zijn de behoeften van de doelgroepen onder de loep genomen of het veld waarin zij zorg ontvangen. Met zorgverleners in met name psychogeriatrie en verstandelijk gehandicaptenzorg is niet of nauwelijks gesproken. Ook leggen zij nergens uit waarom de verschillen tussen de drie sectoren die bij de Bopz-evaluaties geconstateerd werden, nu niet meer op zouden gaan.

De onderzoekers stellen ook dat de verstandelijk gehandicaptenzorg en de psychogeratrie het beste ondergebracht zouden kunnen worden in Wvggz. Daarbij zou dan wel een onderscheid moeten worden gemaakt tussen lichtere vormen van vrijheidsbeperking en zwaardere vormen, omdat bij een onverkorte toepassing van de Wvggz een te grote toeloop naar de rechter zou ontstaan.

Het lijkt erop dat de onderzoekers van oordeel zijn dat lichtere vormen van vrijheidsbeperking in psychogeriatrie en verstandelijk gehandicaptenzorg niet zo zwaar gereguleerd zouden behoeven te worden en dat een zorgmachtiging gereserveerd zou kunnen worden voor zwaardere vormen van vrijheidsbeperking. Mijns inziens hebben de onderzoekers daarbij onvoldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de drie sectoren. Juist die lichtere vormen van beperking grijpen vaak diep in in het dagelijkse leven van cliënten, terwijl die zwaardere vormen van beperking zoals die in de psychiatrie plaatsvinden niet zo vaak voorkomen, dan wel niet als zodanig gepercipieerd worden. De vraag is daarom of een zorgmachtiging voor de rechtsbescherming van cliënten in de psychogeriatrie en verstandelijk gehandicaptenzorg wel zo’n goed instrument zou zijn. Bovendien wordt ook te licht gedaan over de stroom van rechterlijke verzoeken om een zorgmachtiging die dit tot gevolg zou hebben. De psychogeriatrie (260.000) en verstandelijk gehandicaptenzorg (150.000)  zijn elk namelijk een stuk groter dan de populatie (chronisch) psychiatrische patiënten (78.000) die onder de reikwijdte van de (uitgebreide) Wvggz zouden vallen. Dat neemt niet weg dat een zorgmachtiging wel uitkomst zou kunnen bieden in de uitzonderlijke gevallen waarin een dusdanig zware vrijheidsbeperking wordt toegepast waartegen de cliënt zich verzet en wel op zo’n manier dat gesproken zou kunnen worden van vrijheidsbeneming. Onzeker is of die (zich mogelijk in de praktijk niet eens voordoende) situatie dan wel volledig ‘Evrm-proof’ zou zijn, dat wil zeggen een toets van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) aan artikel 5 van het EVRM volledig zou doorstaan.

Een nieuw voorstel leidt tot jaren achterstand

Hopelijk houdt de regering haar voornemen overeind om beide wetten in te voeren en pas na enige jaren te bezien of harmonisatie dan wel samenvoeging ín één wet gewenst zou zijn. De onderzoekers concluderen immers ook dat alle cliëntengroepen onder de nieuwe wettelijke regelingen zoals die nu voorliggen beter af zouden zijn dan onder de Wet bopz. Wachten op weer een nieuw ontwerp zal de invoering van een nieuw wettelijk kader weer voor jaren vertragen, terwijl extra rechtsbescherming juist nu de zorg sterk aan het extramuraliseren is zo hard nodig is. Die vertraging zou bovendien ten onrechte zijn, omdat de kritiek onvoldoende gebaseerd is op bevindingen uit de praktijk. En dat terwijl de praktijk nu juist heel nauw bij het ontwerp van de Wzd (en overigens ook die van de Wvggz) betrokken is en daarom daarbij veel beter aansluit. Wanneer in dit stadium opnieuw zo lichtzinnig voor één kader zou worden gekozen, zou dezelfde fout worden gemaakt als ten tijde van de Wet bopz. En de geschiedenis heeft geleerd dat dat niet leidt tot een betere rechtspositie voor de kwetsbare cliëntengroepen waar het hier om gaat.