1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Wetsvoorstel Wmcz (2): Reactie Advies Raad van State

Wetsvoorstel Wmcz (2): Reactie Advies Raad van State

In mijn eerste bijdrage in deze reeks heb ik het Advies besproken dat de Raad van State heeft opgesteld naar aanleiding van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz). Dit keer het Nader Rapport van 15 december 2017 waarin de wetgever op het Advies reageert. Of beter gezegd: in hoffelijke termen laat weten dat het Advies helaas niet past in het politiek-emancipatoire programma waarvan de nieuwe Wmcz een van de grote vlaggenschepen is. Wie nog de...
Leestijd 
Auteur artikel Tom van Malssen
Gepubliceerd 29 december 2017
Laatst gewijzigd 16 april 2018
In mijn eerste bijdrage in deze reeks heb ik het Advies besproken dat de Raad van State heeft opgesteld naar aanleiding van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz). Dit keer het Nader Rapport van 15 december 2017 waarin de wetgever op het Advies reageert. Of beter gezegd: in hoffelijke termen laat weten dat het Advies helaas niet past in het politiek-emancipatoire programma waarvan de nieuwe Wmcz een van de grote vlaggenschepen is. Wie nog de hoop had dat een wisseling van de wacht in de Haagse burelen ook tot een bezinnende pas op de plaats aanleiding zou geven, kan deze hoop na het lezen van het Nader Rapport gevoeglijk laten varen.

Formele rechten versus materiële medezeggenschap

Eerst wordt de door de Raad van State geconstateerde noodzaak van ‘cultuurverandering’ in woord omarmd, opdat het begrip vervolgens kan worden vernauwd tot verbetering van de ‘bestuurscultuur’, waarna eenvoudig kan worden geconcludeerd dat allerlei ‘verbeterprogramma’s’ niet tot het benodigde gevoel van ‘urgentie’ hebben geleid om medezeggenschap ‘gedegen vorm te geven’. Ook de huidige Wmcz biedt ‘onvoldoende prikkels’ voor de ‘noodzakelijke cultuuromslag’. Wat wel? U raadt het al: het uitbreiden en aanscherpen van formeel-wettelijke bevoegdheden van cliëntenraden, te meer nu - weinig verrassend - door cliëntenraden ‘het signaal met grote regelmaat’ wordt gegeven ‘dat een versterking van het wettelijk instrumentarium nodig is’.

Uitbreiding van formele rechten wordt hiermee in het bestek van enkele alinea’s omgevormd van verkeerd concurrerend middel (naast cultuurverandering) tot het enige middel ten dienste van een doel (eveneens cultuurverandering) dat in het Advies van de Raad van State nog het juiste concurrerende middel was tot een ander doel: een zo goed mogelijke cliëntmedezeggenschap. Gevolg: er hoeft niet meer in te worden gegaan op de door de Raad van State opgeworpen fundamentele (concurrentie)vraag: is versterking van formele rechten wel het juiste middel tot het doel van een zo goed mogelijke cliëntmedezeggenschap? Deze vraag blijft in het Nader Rapport dan ook geheel onbesproken.

Wat wel wordt geadresseerd zijn de door de Raad van State aangestipte risico’s van een uitbreiding van formele bevoegdheden voor de dynamiek in de samenwerking tussen cliëntenraad en zorgaanbieder. Het mitigeren van deze risico’s is namelijk een verantwoordelijkheid van de zorgbestuurder, aan wie als gevolg van de nieuwe Wmcz ‘hogere professionele eisen’ worden gesteld. Dit is de eeuwige paradox bij emancipatieprogramma’s: ze veronderstellen het resultaat van de gewenste emancipatie bij het legitimeren van de toekenning van extra rechten, maar maken deze veronderstelling even hard weer ongedaan als het aankomt op het formuleren van plichten en verantwoordelijkheden.

Reikwijdte en differentiatie medezeggenschapsregels

De Raad van State had in zijn Advies nog een tweede fundamentele vraag opgeworpen, de vraag naar de wenselijkheid van een ‘gedifferentieerde invulling van medezeggenschap’. Valt deze vraag dan ten minste op vruchtbare bodem? Nee, helaas niet. De vraag wordt in het Nader Rapport namelijk beantwoord met wat in de argumentatieleer een petitio principii of een circulus in probando wordt genoemd: een redenering die de te bewijzen stelling - in dit geval de noodzaak van meer formele rechten van cliëntenraden - reeds als waar veronderstelt.

Zo overweegt het Nader Rapport dat het wetsvoorstel al veel vormen van differentiatie kent, zoals de mogelijkheid om ‘meer cliëntenraden’ in te richten, en de toekenning van ‘extra rechten’ voor cliëntenraden in instellingen waarin mensen langdurig verblijven. Nog meer differentiatie zou leiden tot een ‘vermindering en soms zelfs aantasting’ van de rechten en bevoegdheden van cliëntenraden. Aangezien het ‘versterken’ van de rechten van cliënten echter een ‘belangrijke doelstelling’ is van het wetsvoorstel, acht de wetgever het ‘niet passend’ om meer differentiatie aan te brengen.

De vraag naar de inhoudelijke betekenis van het begrip ‘differentiatie’ in het Advies van de Raad van State hoeft aldus niet meer te worden gesteld, en het door de Raad van State gestrooide zaad hoeft niet meer te worden geoogst. De trein blijft geheel op koers en op stoom.

Tot slot
Het contrast tussen het Advies van de Raad van State en het Nader Rapport van de wetgever is een treffend voorbeeld van het contrast tussen beschouwing en overtuiging, inhoud en vorm, zakelijkheid en politiek. In de volgende aflevering zal ik het wetsvoorstel zelf nader onder de loep nemen. De voortekenen zijn weinig gunstig.