Onlangs, op 10 juli 2018, heeft de Eerste Kamer een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) aangenomen. Het wetsvoorstel beoogt de werking van de Wet BIG te verbeteren. De wijzigingen die het wetsvoorstel meebrengt vloeien voort uit de tweede evaluatie van de Wet BIG in 2013 en zien, samengevat, op het volgende: herkenbaarheid van de zorgverlener, toepasbaarheid op cosmetische handelingen, flexibilisering van de regeling over voorbehouden handelingen en modernisering van het tuchtrecht. Dit artikel staat stil bij dat laatste terrein: de wijziging op het gebied van het tuchtrecht die de mogelijkheid voor het tuchtcollege creëert om een beroepsverbod op te leggen.
Tuchtrecht in de Wet BIG
Het tuchtrecht is van toepassing op alle beroepsbeoefenaren (of: zorgverleners) die ingeschreven staan in het BIG-register (artikel 3 Wet BIG). Het heeft twee functies: 1. het bevorderen van het lerend vermogen van de sector en 2. het corrigeren (en zo nodig uitsluiten) van niet-functionerende beroepsbeoefenaren. Met andere woorden, het tuchtrecht dient ter bewaking en bevordering van de kwaliteit van de beroepsuitoefening (en daarmee ter bescherming van de patiënt tegen ondeskundig en onzorgvuldig medisch handelen).
Tuchtrechtelijk verbod om patiënten te behandelen: het beroepsverbod
Met het wetsvoorstel wordt in artikel 48 van de Wet BIG (in lid 2) een nieuwe maatregel toegevoegd: het beroepsverbod voor situaties waarin er ernstig gevaar voor de patiënt dreigt. Momenteel is de zwaarste maatregel die de tuchtrechter ter beschikking staat het doorhalen van de inschrijving in het BIG-register. Dit zorgt ervoor dat een zorgverlener niet meer zijn of haar titel mag gebruiken en ook geen voorbehouden handelingen meer mag verrichten. Hiermee wordt echter uitsluitend bewerkstelligd dat een zorgverlener in de uitoefening van het BIG-beroep wordt beperkt.
Met het beroepsverbod kan de zorgverlener ook van de uitoefening van andere beroepen waarin er patiënten worden behandeld worden weerhouden. De zorgverlener kan dan nog wel in de zorgsector werkzaam zijn, maar niet als behandelaar van patiënten. Het tuchtcollege kan ook de beroepsbeoefenaar verbieden om een bepaalde categorie van patiënten te behandelen en in opdracht en onder toezicht van een BIG-geregistreerde te werken. De wetgever heeft het mogelijk willen maken om op voorhand uit te sluiten dat een beroepsbeoefenaar nog langer bepaalde werkzaamheden in de gezondheidszorg verricht.
Een dergelijk beroepsverbod is volgens de wetgever aangewezen als de zorgverlener een (ernstig) gewelds-, zeden- of levensdelict heeft gepleegd. Denk daarbij bijvoorbeeld aan een beroepsbeoefenaar die zich schuldig heeft gemaakt aan het bezit van kinderporno.
Het beroepsverbod is een zware maatregel en dat rechtvaardigt een (extra) grondige beoordeling van de tuchtklacht. In dat licht is het belangrijk dat het tuchtcollege zich rekenschap geeft van de mogelijkheid om zich te laten adviseren door deskundigen. De wetgever overweegt in de toelichting bij het wetsvoorstel dat dat voor de hand ligt in “gevallen waar bijvoorbeeld de kennis en expertise van een gedragsdeskundige onontbeerlijk is” (pagina 15).
Het beroepsverbod kan alleen in worden opgelegd in combinatie met de maatregel van doorhaling en kan in die zin worden gezien als een verzwaring van de ‘doorhalingsmaatregel’.
Beroepsverbod en dan?
Van het opgelegde beroepsverbod wordt een aantekening gemaakt in het register. Die aantekening is (net als die van doorhaling) tien jaar lang zichtbaar. Aan de duur van de maatregel is geen grens gesteld, deze kan dus voor onbepaalde tijd gelden. Wel is er nog een mogelijkheid tot ‘herstel’ middels een Koninklijk Besluit (artikel 50 Wet BIG). Uit jurisprudentie blijkt evenwel dat hiervoor, logischerwijze, aan strenge eisen moet worden voldaan. Op het niet-naleven van het beroepsverbod staat een straf van een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete.
Samenhang met ‘LOB’
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd i.o. krijgt met het aangenomen wetsvoorstel (door middel van toevoeging van artikel 78a) de mogelijkheid om een zorgverlener vanwege ernstig gedrag direct op non-actief te stellen in afwachting van het oordeel van de tuchtrechter. De Inspecteur geeft in dat geval een ‘last tot onmiddellijke onthouding van de beroepsactiviteiten' (LOB). De LOB is bedoeld voor uitzonderlijke gevallen, waaronder bijvoorbeeld het terugkerende voorbeeld van schuld aan bezit van kinderporno door een zorgverlener.
Tot slot
De introductie van het beroepsverbod in het tuchtrecht past binnen de huidige ontwikkeling in de zorgsector van steeds meer aandacht voor disfunctionerende zorgverleners. Het beroepsverbod kan evenwel niet ‘zomaar’ worden opgelegd – de mogelijkheid tot oplegging van deze maatregel is in het leven geroepen voor die (uiterste) situaties waarin er sprake is van een daadwerkelijk ernstig gevaar voor patiënten.
Naar verwachting treedt het wetsvoorstel in 2019 in werking.