Terug naar dirkzwager.nl

Appelperikelen: over tussentijds hoger beroep, eiswijzigingen en de goede procesorde

Hoe ver strekt de vrijheid van een feitenrechter om bedenkelijk procesgedrag te bestraffen met een beroep op de goede procesorde? Over deze vraag heeft de Hoge Raad onlangs een interessante uitspraak gedaan.De casusDe rechtbank wijst een tussenvonnis waarin een bindende eindbeslissing wordt genomen over de aansprakelijkheid van partij A jegens partij B. De rechtbank stelt tussentijds beroep open tegen dit tussenvonnis. Partij A maakt van de geboden gelegenheid gebruik, maar verzuimt om hierva...

Hoe ver strekt de vrijheid van een feitenrechter om bedenkelijk procesgedrag te bestraffen met een beroep op de goede procesorde? Over deze vraag heeft de Hoge Raad onlangs een interessante uitspraak gedaan.

De casus

De rechtbank wijst een tussenvonnis waarin een bindende eindbeslissing wordt genomen over de aansprakelijkheid van partij A jegens partij B. De rechtbank stelt tussentijds beroep open tegen dit tussenvonnis. Partij A maakt van de geboden gelegenheid gebruik, maar verzuimt om hiervan bij de rechtbank melding te maken. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank een tweede tussenvonnis wijst, waarin een oordeel wordt geveld over de schadevergoeding die partij A aan partij B is verschuldigd. De rechtbank stelt geen tussentijds beroep open tegen dit (tweede) tussenvonnis.

Vervolgens neemt partij A een memorie van grieven in het hoger beroep tegen het eerste tussenvonnis, in reactie waarop partij B een memorie van antwoord neemt. In deze memorie van antwoord stelt partij B bovendien incidenteel beroep in tegen het tweede tussenvonnis. Partij B wijzigt tevens haar eis.

Hof

Het hof ziet zich voor twee concrete vragen gesteld: (1.) Moet de eiswijziging worden toegestaan? En (2.) Kan partij B worden ontvangen in haar beroep tegen het tussenvonnis waarvan door de rechtbank geen tussentijds beroep was opengesteld?

Het hof beantwoordt beide vragen bevestigend. Ten aanzien van de eerste vraag is dit niet zo vreemd voor zover de eiswijziging redelijkerwijs kon worden beschouwd als een grief niet tegen het tweede maar tegen het eerste tussenvonnis, waartegen tussentijds beroep open was gesteld.

Het antwoord van het hof op de tweede vraag is daarentegen opmerkelijker. Een openstelling van tussentijds appel strekt zich immers slechts uit tot tussenvonnissen van eerdere maar niet van latere datum. Het tweede tussenvonnis was echter onmiskenbaar van latere datum dan het eerste tussenvonnis.

Het hof probeert deze kloof te overbruggen met het leerstuk van de ‘goede procesorde’. Het tweede tussenvonnis had er namelijk, aldus het hof, ‘in beginsel niet mogen zijn’ (gelet op de schorsende werking van het appel), en is het gevolg van een ‘procesrechtelijke fout’ van partij A (het verzwijgen dat tussentijds appel was ingesteld). Hierdoor is partij B benadeeld. ‘In dit licht acht het hof het passend dat in dit geval ook het tweede tussenvonnis in het appel kan worden betrokken door’ partij B.

Hoge Raad

Naar het oordeel van de Hoge Raad kent het hof zich hiermee te veel discretionaire ruimte toe. De rechtszekerheid staat er volgens ons hoogste rechtscollege aan in de weg dat een appelrechter met een beroep op de goede procesorde een uitzondering maakt op het uitgangspunt dat hoger beroep tegen tussenvonnissen slechts tegelijk met beroep tegen het eindvonnis kan worden ingesteld, tenzij de rechter die het vonnis heeft gewezen anders heeft bepaald (artikel 337 lid 2 Rv).

De vaste rechtspraak die het partijen toestaat om eerdere tussenvonnissen in een tussentijds beroep te betrekken maakt het voorgaande niet anders, aldus nog steeds de Hoge Raad. De ratio van deze rechtspraak is immers dat een appellabel tussenvonnis voortbouwt op en een geheel vormt met de in eerdere tussenvonnissen genomen beslissingen. Het omgekeerde is echter niet het geval: een appellabel tussenvonnis bouwt niet voort op een later tussenvonnis. Voor tussentijds beroep tegen zo’n later tussenvonnis dient dus – volgens de hoofdregel van artikel 337 lid 2 Rv – afzonderlijk verlof te worden gevraagd.

Tot slot  

Het arrest van de Hoge Raad van 24 november jl. maakt duidelijk dat het instrumentarium van de goede procesorde rechters weliswaar veel maar zeker geen onbeperkte manoeuvreerruimte biedt.

Schrale troost (althans voor partij B) is wel dat partij A in deze casus uiteindelijk niet meer dan een Pyrrhusoverwinning heeft geboekt. Nu het hof namelijk (1.) de eiswijziging van partij B wél in zijn oordeelsvorming heeft mogen betrekken, (2.) op die grond het eerste tussenvonnis heeft vernietigd, (3.) de zaak vervolgens op grond van artikel 356 Rv aan zich heeft getrokken, en (4.) de inhoudelijke klachten van partij A tegen de beoordeling van het geschil door de Hoge Raad worden verworpen, heeft partij A geen belang meer bij een vernietiging van de beslissing van het hof die ziet op het tweede tussenvonnis. De inhoudelijke oordelen van het hof hebben immers door het falen van de klachten hiertegen met het arrest van de Hoge Raad kracht van gewijsde verkregen.
Ga verder met lezen

De klippen van het appelprocesrecht: één keer schieten

Volgende