Op 1 januari 2017 treedt de Wet versterking bestuurskracht onderwijsinstellingen (hierna: de Wet) in werking. Doel van de Wet is om de verhoudingen en de rolverdeling tussen het bestuur, de interne toezichthouder en de medezeggenschap van onderwijsinstellingen aan te scherpen en te verduidelijken teneinde de kwaliteit van het onderwijs te borgen en incidenten te voorkomen. De Wet bevat voorstellen tot wijziging van een aantal onderwijswetten ten behoeve van de versterking van de bestuurskracht in het onderwijs. Nagenoeg alle wijzigingen hebben betrekking op de versterking van de positie van de medezeggenschap. In deze bijdrage worden de maatregelen besproken die de Wet introduceert om de positie van medezeggenschapsorganen in het funderend onderwijs te versterken.
In deze bijdrage worden de maatregelen besproken die de Wet versterking bestuurskracht onderwijsinstellingen introduceert ter versterking van de positie van medezeggenschapsraden van onderwijsinstellingen in het funderend onderwijs. Ook wordt ingegaan op het (concept) wetsvoorstel dat aan medezeggenschapsraden in het funderend onderwijs instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting toekent.5 Allereerst wordt in par. 2 een uiteenzetting gegeven over het huidige medezeggenschapsstelsel voor het funderend onderwijs. Vervolgens wordt in par. 3 ingegaan op de ontwikkelingen die aanleiding zijn geweest tot de Wet. In par. 4 worden de voorgestelde maatregelen ter versterking van de positie van de medezeggenschap in het funderend onderwijs besproken en wordt een aantal kanttekeningen en opmerkingen bij deze maatregelen geplaatst. Par. 5 van deze bijdrage handelt over het (concept)wetsvoorstel ‘Instemmingsbevoegdheid hoofdlijnen begroting funderend onderwijs’. Omdat over het toekennen van een dergelijk instemmingsrecht eerst nog moest worden gesproken met de betrokkenen in het onderwijsveld, kon dit niet meer worden meegenomen in de Wet en daarom is deze kwestie neergelegd in een apart wetsvoorstel. De bijdrage wordt afgesloten met een conclusie.