1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Auteursrechten op onderwijsmateriaal voor werkgever of werknemer?

Auteursrechten op onderwijsmateriaal voor werkgever of werknemer?

Aan wie komt het auteursrecht toe op onderwijsmateriaal? Aan de werkgever of de werknemer? De wettelijke regeling hierover luidt als volgt ...
Leestijd 
Auteur artikel Joost Becker
Gepubliceerd 23 augustus 2022
Laatst gewijzigd 23 augustus 2022

Auteursrecht van de werkgever

Artikel 7 van de Auteurswet (Aw) bepaalt dat indien de arbeid, in dienst van een ander verricht, bestaat in het vervaardigen van bepaalde werken, dan wordt, tenzij tussen partijen anders is overeengekomen, als maker van die werken aangemerkt degene, in wiens dienst de werken zijn vervaardigd.

Deze wettelijke regeling brengt mee dat indien de werkzaamheden kort gezegd bestaan in het maken van werken in de normale taakuitoefening, of past binnen een (brede of specifieke) opdracht, het auteursrecht van de werkgever is.

Positie van de werknemer

In een recente uitspraak over auteursrecht van de werkgever wordt deze wettelijke regeling over auteursrechten van de werkgever en de werknemer toegepast. De uitspraak gaat over een HBO docent.

In artikel E-7 cao-hbo is het volgende opgenomen:

De rechten op het auteurs-, octrooi-, of kwekersrecht alsmede de baten voortvloeiend uit:

  • -

    het vervaardigen van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst in de zin van de Auteurswet;

  • -

    het uitvinden van een nieuw voortbrengsel of een nieuwe werkwijze in de zin van de Rijksoctrooiwet; of

  • -

    het kweken of winnen van een ras waarop een kwekersrecht kan worden gevestigd als bedoeld in de Zaaizaad- en Plantgoedwet

komen toe aan de werkgever indien het vervaardigen, uitvinden, kweken of winnen door de werknemer in de uitoefening van zijn functie is of wordt verricht ten behoeve van de werkgever.

De docent heeft bepaald (les)materiaal gemaakt en vordert dat de auteursrechten daarop aan haar toekomen.

Oordeel over auteursrechten

De rechtbank oordeelt in het licht van de wettelijke regeling hierover het volgende:

'Vast staat dat het gelet op de functiebeschrijving van docent (...) tot de kerntaak van [eiser] behoorde om inspirerend en interactief onderwijs te verzorgen, leerarrangementen te ontwerpen en onderzoeksopdrachten op te stellen. Niet weersproken is de stelling van Fontys dat het aan de docent is dat te doen op een wijze die de docent gepast acht. [eiser] heeft verklaard dat zij voor dat zij bij Fontys in dienst kwam al veel opgaves maakte voor eigen doeleinden en dat zij, toen zij in dienst kwam van Fontys, opgaves voor haar studenten is gaan maken. Uit haar verklaring blijkt dat zij dit deed in het belang van het door haar te geven onderwijs en om te voldoen aan de behoeftes van haar studenten en dat ook andere docenten opgaves ten behoeve van hun lessen maakten. [eiser] is blijkens haar verklaring de losse opgaves gaan bundelen op verzoek van de heer [naam 3] , die deel uitmaakte van dezelfde vakgroep als [eiser] , zodat het geheel ook door andere docenten binnen de vakgroep was te gebruiken. Die bundeling betrof zowel opgaves die door [eiser] waren gemaakt als opgaves van haar collega’s en uit het VAPRO boek, een al bestaand handboek. Er zijn ook uitwerkingen aan toegevoegd door [collega] , die daarmee begon, en [eiser] en daarmee kwam de Boeken tot stand. [eiser] heeft de Boeken op kosten van Fontys gekopieerd en aan studenten verstrekt. Dit gebeurde met het doel om invulling te geven aan de uitvoering van de onderwijstaak van de docenten van de vakgroep, [eiser] en haar collega’s. [eiser] en [collega] hebben daar in 2016 extra uren voor aangevraagd (zie hiervoor onder 2.6), volgens [eiser] voor wijzigingen die niet in eigen tijd maar in tijd van Fontys werden aangebracht. Zij hebben deze extra uren niet gekregen maar zijn toch met deze werkzaamheden doorgegaan.'

Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat het maken van de werken plaatsvond in het kader van de functie en de dienstbetrekking van de docent als werknemer, dus in dienstbetrekking. Hieraan doet niet af dat de werkzaamheden grotendeels in vrije tijd zouden zijn verricht, er geen instructies waren en Fontys (als werkgever) er geen kennis van heeft gedragen. Dit past(e) kort gezegd binnen de onderwijstaak van de docent.

Conclusie

Werkgevers kunnen doorgaans terugvallen op de wettelijke regeling (van art. 7 Aw) om met succes te betogen dat het auteursrecht op hetgeen de werknemer in dienstverband heeft gemaakt aan de werkgever toekomt. Nog beter is het om in de arbeidsovereenkomst of via een tussenliggende opdrachtovereenkomst hierover uitdrukkelijk duidelijkheid te verschaffen.

Joost Becker, advocaat auteursrecht