Uit een eerder arrest van het Gerechtshof Den Haag is gebleken dat ook bij een min/max-contract een werknemer met succes beroep kan doen op het rechtsvermoeden inzake de arbeidsomvang. Volgens het Hof Den Haag kan in de situatie waarin structureel (veel) meer dan het overeengekomen minimum wordt gewerkt, goed werkgeverschap in samenhang met het rechtsvermoeden van art. 7:610b BW met zich brengen dat het minimum moet worden verhoogd. Zie mijn eerder kennisartikel dat ik hierover schreef.
In een recente zaak die speelde bij de rechtbank Overijssel deed een werknemer, werkzaam was bij het Holland Casino op basis van een min/max contract, een beroep op het rechtsvermoeden met verwijzing naar bovengenoemd arrest van Hof Den Haag. De werknemer had een contract van minimaal 45,6 uur en maximaal 91,2 uur per vier weken. Nadat de werknemer een aantal weken in hechtenis was genomen op grond van verdenking van een strafbaar feit wilde Holland Casino niet meer met de werknemer verder. De werknemer werd een aanbod gedaan voor een beëindigingsovereenkomst en werd op non-actief gesteld. Gedurende de op non-actiefstelling betaalde Holland Casino het salaris behorend bij het minimaal aantal uren van 45,6 uur. De werknemer stelde dat hij gedurende een heel jaar gemiddeld 77 uur per vier weken had gewerkt en vorderde het bij dit aantal uren behorende loon. De werknemer deed hierbij een beroep op het rechtsvermoeden met verwijzing naar het arrest van Hof Den Haag. Dit beroep bleek tevergeefs.
De kantonrechter Enschede wees de loonvordering af. Volgens de kantonrechter heeft het beroep van de werknemer op het rechtsvermoeden slechts kans van slagen indien de arbeidsomvang structureel hoger ligt dan het maximum aantal overeengekomen uren. In onderhavig geval was het gestelde gemiddelde van 77 uur per 4 weken nog altijd minder dan het overeengekomen maximum aantal uur 91,2 uur per vier weken. Daarmee sneuvelde de vordering van de werknemer.
Het is de vraag of de overweging van de kantonrechter dat een beroep op het rechtsvermoeden slechts kans van slagen heeft indien de arbeidsomvang structureel hoger ligt dan het maximaal aantal overeengekomen uren, juist is. Dit was immers ook niet het geval bij de kwestie die speelde bij het Hof Den Haag. Daar werd het maximum van 40 uur per week niet (structureel) overschreden, maar werd wel vastgesteld dat structureel veel meer werd gewerkt dan het minimum van 5 uur per week. Op grond van het rechtsvermoeden (art. 7:610b BW) in samenhang met het goed werkgeverschap werd daarom toen het minimum van 5 uur verhoogd naar 20 uur per week. Dit had in de zaak van Enschede op zich ook kunnen gebeuren, als de werknemer bijvoorbeeld altijd ruim boven de 70 uur per vier weken zou hebben. Ik weet niet of dit het geval was. Mogelijk speelde ook mee dat de marge een stuk minder ruim was (45,6 – 91,2 uur per vier weken) dan in de zaak bij het Hof Den Haag (5 – 40 uur per week).
Voor werkgevers blijft het in ieder geval van belang om te onthouden dat ook bij een min/max contract een beroep op het wettelijk rechtsvermoeden op de loer ligt.