1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Blogreeks (2 van 3): de beleidsvrijheid van zorgkantoren en de hardheidsclausule

Blogreeks (2 van 3): de beleidsvrijheid van zorgkantoren en de hardheidsclausule

Het inkoopbeleid van zorgkantoren vormt met regelmaat het onderwerp van juridische geschillen tussen zorgaanbieders en -inkopers. In wezen draaien deze geschillen veelal om de vrees van zorgaanbieders dat de (aangekondigde) vergoedingssystematiek niet adequaat rekening houdt met hun belangen en/of dat zij geen reële tarieven zullen ontvangen. Afgelopen maanden liet de rechter zich meermaals uit over de (on)rechtmatigheid van het inkoopbeleid van diverse zorgkantoren. In deze blogreeks nemen wij drie relevante uitspraken onder de loep. Deze blog ziet op het vonnis van de Haagse voorzieningenrechter van 6 oktober van dit jaar over het inkoopbeleid 2024-2026 van diverse zorgkantoren voor gehandicaptenzorg.
Leestijd 
Auteur artikel Liz Bras
Gepubliceerd 08 december 2023
Laatst gewijzigd 08 december 2023

Deel 1 van deze blogreeks treft u in deze link.

 

Op 6 oktober 2023 wees de Haagse voorzieningenrechter vonnis in een zaak die speelde tussen diverse zorgaanbieders (59 totaal) en 6 zorgkantoren. In deze zaak ging het om langdurige zorg waarop kwetsbare ouderen, mensen met een handicap en mensen met een psychische aandoening op basis van de Wlz recht hebben. Gehandicaptenzorgaanbieders sluiten in het kader van die zorgverlening een schriftelijke overeenkomst met de zorgkantoren die voor die betreffende regio zijn aangewezen om de zorg te regelen.

 

Zorgkantoren stellen voor de zorg die zij inkopen tarieven vast. Dat doen zorgkantoren op basis van de door de Nederlandse Zorgautoriteit vastgestelde maximumtarieven. Nu er voor de jaren 2024-2026 een nieuw inkoopbeleid moest komen, gingen daar ook nieuwe tarieven mee gepaard. De zorgaanbieders meenden dat het door de zorgkantoren vastgestelde tarief niet reëel was. Om die reden vonden zij het inkoopbeleid onrechtmatig. De zorgaanbieders brachten op basis van de volgende drie onderwerpen bezwaren naar voren:

  • De hoogte van het richttariefpercentage;
  • Zorgkantoor-specifiek beleid voor regionale aanpassingen en
  • De hardheidsclausule.

 

In het onderstaande bespreken wij het oordeel van de rechter ten aanzien van de vergoedingssystematiek en de hardheidsclausule.

 

  • De tariefsystematiek

Het voorzieningenrechter overweegt in haar vonnis dat het transparantiebeginsel zorgkantoren ertoe verplicht om op controleerbare wijze te motiveren dat er sprake is van reële tarieven. Die verplichting van zorgkantoren neemt volgens de voorzieningenrechter echter niet weg dat de zorgaanbieders gemotiveerd moeten stellen waarom er geen sprake is van een reëel tarief. Deze verplichting volgt namelijk uit de stelplicht van een eisende partij, zijnde de zorgaanbieders.

 

Kennelijk hebben de zorgaanbieders in het kader van deze procedure veel verwezen naar eerdere tussen de zorgkantoren en hen gevoerde procedure. In 2020 en in 2021 is er ook tussen partijen vonnis gewezen. In 2020 is geoordeeld dat de toen geldende vergoedingssystematiek gebrekkig was en dat daarom de tarieven niet reëel waren. De zorgkantoren moesten hierna nader onderzoek uitvoeren. In 2021 heeft een aangepaste tariefsystematiek de toets der kritiek wel doorstaan. Over het vonnis van 2021 schreven onze collega’s, Mathijs Jonkers en Ralph Tak deze blog.

 

De zorgkantoren onderbouwen in deze procedure dat zij naar aanleiding van het vonnis in 2020 de vergoedingssystematiek gewijzigd hebben en dat de gewijzigde vergoedingssystematiek rechtmatig is (en ook al eerder rechtmatig is bevonden). Nu de in dit kort geding voorliggende vergoedingssystematiek niet afwijkt zou ook deze als rechtmatig bevonden moeten worden en als voldoende gemotiveerd moeten worden beschouwd, aldus de zorgkantoren. De voorzieningenrechter kan zich in die stelling vinden.

 

  • De hardheidsclausule

De zorgaanbieder kan een beroep doen de hardheidsclausule wanneer de toegepaste tariefsystematiek onvoorziene en onredelijke benadelende gevolgen heeft voor de zorgaanbieder. Over deze clausule merken de zorgaanbieders op dat de hardheidsclausule onvoldoende transparant is en dat deze in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. De clausule bevat volgens hen onduidelijkheden (zoals wanneer doelmatige zorg wordt verleend en wanneer er operationele verbeteringen mogelijk zijn) en acht de hoogte van het eigen vermogen van een zorgaanbieder en de organisatiestructuur ten onrechte relevant voor de toepassing ervan.

 

Aan deze bezwaren gaat de zorgaanbieder onder verwijzing naar het vonnis van 19 oktober 2021 voorbij. De voorzieningenrechter gaat er voorshands vanuit dat de hardheidsclausule integraal onderdeel uitmaakt van de tariefsystematiek en dat met de hardheidsclausule acht geslagen kan worden op bepaalde organisatiespecifieke aspecten die een significante impact kunnen hebben op de kostenopbouw. De voorzieningenrechter acht de hardheidsclausule kennelijk voldoende duidelijk, omdat zij meent dat het juist de aard van de hardheidsclausule is dat deze in bepaalde specifieke gevallen kan worden toegepast. Het zou volgens de voorzieningenrechter niet in strijd met het transparantiebeginsel zijn dat deze gevallen niet beschreven zijn.

 

Twee onderdelen toewijsbaar

Een aantal vorderingen ten aanzien van de regionale onderdelen van het inkoopbeleid van Menzis slagen in de procedure wel. Zo oordeelt de rechter dat Menzis niet is toegestaan om voor een aantal lage ZZP's een maximum aantal verblijfsdagen te vergoeden en tegen het corresponderende vpt-tarief te vergoeden. Dat tarief is, anders dan het zzp-tarief, niet bedoeld voor zorg en verblijf in een instelling. Daarnaast oordeelt de rechter dat zorgaanbieders jaarlijks in de gelegenheid moeten worden gesteld om bezwaar te maken tegen de vaststelling van het richttariefpercentage voor het opvolgende jaar.

 

Conclusie

Kortom, vooralsnog oordeelt de voorzieningenrechter dat de zorgkantoren reële tarieven hebben vastgesteld, omdat de tarieven op controleerbare wijze zouden zijn vastgesteld. Verder is het volgens de voorzieningenrechter toegestaan om op basis van de hardheidsclausule onderscheid te maken tussen zorgaanbieders aan de hand van organisatiespecifieke elementen. Wat ons betreft is voornamelijk het oordeel ten aanzien van de hardheidsclausule moeilijk te rijmen met het aanbestedingsrechtelijke gelijkheidsbeginsel, omdat de vermogenspositie van een zorgaanbieder in onze optiek niet rechtvaardigt dat die zorgaanbieder minder (of meer) betaalt zou moeten krijgen dan andere zorgaanbieders voor dezelfde zorg.