Samengevat
Een aantal werknemers is het niet eens met de (eenzijdige) wijziging van de collectieve pensioenregeling per 1 januari 2016. De onvoorwaardelijke toeslagverlening werd gewijzigd in een voorwaardelijke.
De werknemers claimen bij de kantonrechter dat de pensioenregeling zoals deze gold vóór 1 januari 2016, ongewijzigd wordt voortgezet. Bij de kantonrechter vangen zij bot, maar het hof Amsterdam geeft ze gelijk. Toch casseert de Hoge Raad en krijgt de AFM een nieuwe kans bij het hof Den Haag.
Feiten
In artikel 10 van de arbeidsovereenkomsten is een eenzijdig wijzigingsbeding (ex artikel 7:613 BW) opgenomen. In artikel 4 van de arbeidsovereenkomsten is geregeld dat een pensioenregeling van kracht is. Het artikel verwijst naar het pensioenreglement dat onderdeel uitmaakt van de Personeelsgids. De Personeelsgids is geïncorporeerd in de arbeidsovereenkomsten. In artikel 25 pensioenreglement staat in welke situaties de werkgever de pensioenregeling (eenzijdig) kan wijzigen. Hiermee lijkt ook een pensioenrechtelijk eenzijdig wijzigingsbeding (ex artikel 19 PW) te zijn gecreëerd. Overigens is artikel 19 PW geënt op artikel 7:613 BW en verschillen de artikelen materieel dan ook niet van elkaar.
Na een brief van het Ministerie van Financiën, waarin werd aangedrongen op de versobering van de arbeidsvoorwaarden, specifiek de pensioenregeling, en meerdere overleggen met de OR over een periode van ruim een half jaar, heeft de AFM het voorgenomen besluit om de pensioenregeling te wijzigen ter instemming (artikel 27 lid 1 sub a WOR) voorgelegd aan de OR. De OR is akkoord gegaan.
De belangrijkste wijziging hield – kort gezegd – in dat de onvoorwaardelijke toeslagverlening werd ingeruild voor een volledig voorwaardelijke toeslagverlening. De AFM heeft met het pensioenfonds AFM een nieuwe uitvoeringsovereenkomst (artikel 25 lid 1 sub f PW) gesloten, waarin de wijzigingen werden verdisconteerd. De werknemers maakten nog wel bezwaar bij de bezwaarcommissie, die oordeelde dat de wijziging in de specifieke situatie van de werknemers niet zodanig onredelijk of onbillijk is dat de onvoorwaardelijke toeslagverlening in stand zou moeten blijven.
Oordelen kantonrechter en hof
De kantonrechter stelde de werknemers in het ongelijk. Het hof oordeelde anders, namelijk dat (i) artikel 10 van de arbeidsovereenkomsten de AFM de bevoegdheid geeft om de pensioenovereenkomst eenzijdig te wijzigen op grond van artikel 7:613 BW, (ii) de afschaffing van de onvoorwaardelijke toeslagverlening van de tot 2016 opgebouwde pensioenaanspraken nietig is, want in strijd met artikel 20 PW is, (iii) de wijziging van de uitvoeringsovereenkomst nietig is voor zover die het gevolg is van wijzigingen in toeslagverlening van de tot 2016 opgebouwde pensioenaanspraken en (iv) de AFM de pensioenovereenkomsten van de werknemers op basis van het ‘oude’ pensioenreglement en de ‘oude’ uitvoeringsovereenkomst moet nakomen.
Het hof legde daaraan ten grondslag dat artikel 10 van de arbeidsovereenkomsten een eenzijdig wijzigingsbeding bevat ex artikel 7:613 BW resp. artikel 19 PW. Artikel 25 pensioenreglement bevatte geen eenzijdig wijzigingsbeding in de zin van artikel 19 PW. Verder was de wijziging van de onvoorwaardelijke toeslagverlening in een voorwaardelijke toeslagverlening van de tot 1 januari 2016 opgebouwde pensioenaanspraken in strijd met artikel 20 PW. Artikel 20 PW geeft aan dat een wijziging van de pensioenovereenkomst de tot het tijdstip van die wijziging opgebouwde pensioenaanspraken niet aantast, behoudens enkele uitzonderingen. Als laatste kan het eenzijdig wijzigingsbeding niet worden ingezet om afspraken over de financiering in de uitvoeringsovereenkomst aan te passen.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad volgt AG Van Peursem in zijn conclusie en casseert.
Eenzijdig wijzigingsbeding in arbeids-/pensioenovereenkomst
Volgens de Hoge Raad is het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden door te oordelen dat artikel 25 pensioenreglement géén eenzijdig wijzigingsbeding ex artikel 19 PW inhoudt. Partijen waren het er immers over eens dat dat wél het geval was. Het hof oordeelde echter dat artikel 25 standaardbedingen bevat die allemaal gebaseerd zijn op artikel 12 PW, waarin een bevoegdheid van de werkgever wordt genoemd.
Verder oordeelt de Hoge Raad dat een wijzigingsbeding ex artikel 7:613 BW en een wijzigingsbeding ex artikel 19 PW in theorie naast elkaar kunnen bestaan. Omdat het hof echter van het zojuist genoemde verkeerde oordeel is uitgegaan, is het aan het hof Den Haag om te oordelen of het algemeen eenzijdig wijzigingsbeding in artikel 10 van de arbeidsovereenkomsten (artikel 7:613 BW) naast het specifiek eenzijdig wijzigingsbeding in de pensioenovereenkomst (artikel 19 PW) van toepassing is op wijzigingen in de pensioenovereenkomst.
Toepasselijkheid wijzigingsverbod art. 20 PW
De Hoge Raad oordeelt dat artikel 20 PW (bescherming opgebouwde rechten) niet van toepassing is op de gewijzigde toeslagverlening. De Hoge Raad legt hieraan ten grondslag een lange verhandeling over de parlementaire geschiedenis waaruit een (helder) onderscheid in toeslagen kan worden opgemaakt: onvoorwaardelijk en voorwaardelijk. Onvoorwaardelijke toeslagen worden daarnaast verder onderscheiden in (i) absoluut onvoorwaardelijke toeslagen en (ii) onvoorwaardelijke toeslagen met een voorwaardelijk element zoals het zijn van deelnemer. Voor een onvoorwaardelijke toeslag met een voorwaardelijk element, zoals hier aan de orde, hoeft, anders dan voor een absoluut onvoorwaardelijke toeslag, geen technische voorziening te worden aangehouden. Dat geldt eveneens voor (zuiver) voorwaardelijke toeslagen.
Op meerdere plekken in de PW komt tot uitdrukking dat in het kader van de onderbrengingsplicht van pensioenaanspraken het hiervoor opgebouwde en afgezonderde pensioen vermogen onaangetast moet blijven (zie artikel 65 PW en artikel 83 PW). Dit geldt ook voor artikel 20 PW. Die bepaling strekt tot bescherming van aanspraakgerechtigden en gaat verder dan artikel 7:613 BW/19 PW omdat ook wijzigingen met wederzijds goedvinden tussen werkgever en (gewezen) werknemer/deelnemer simpelweg niet kunnen. Ook een belangenafweging staat artikel 20 PW niet toe. De bijzondere bescherming van artikel 20 PW is enkel aan de orde bij reeds verplicht afgezonderd vermogen of vermogen dat had moeten worden afgezonderd. Dat is hier niet het geval.
Wijzigingen in de uitvoeringsovereenkomst
De Hoge Raad oordeelt dat wijzigingen in de uitvoeringsovereenkomst de pensioenaanspraak van de werknemers niet aantast. Artikel 20 PW is van toepassing op wijzigingen van de pensioenovereenkomst en niet op wijzigingen van de uitvoeringsovereenkomst.
Afsluitend
Zoals gezegd, de Hoge Raad casseert en verwijst de verdere behandeling en beslissing naar het hof Den Haag. Het uitgebreide arrest van de Hoge Raad (en de voorafgaande conclusie van Van Peursem) belicht meerdere interessante pensioenaspecten. Er wordt benadrukt dat de omstandigheden van het geval aanleiding kunnen zijn om te concluderen dat zowel een specifiek eenzijdig wijzigingsbeding ex artikel 19 PW als een algemeen eenzijdig wijzigingsbeding ex artikel 7:613 BW van toepassing kan zijn op een wijziging in de pensioenovereenkomst. Het toetsingskader van beide artikelen is dezelfde, maar toch kan er belang zijn voor een werkgever om óók een beroep te doen op het algemeen eenzijdig wijzigingsbeding. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer het specifiek eenzijdig wijzigingsbeding té specifiek is en zich niet leent voor de door de werkgever gewenste wijziging. Voor de pensioenpraktijk is voorts relevant dat artikel 20 PW geen soelaas biedt voor de wijziging in een toeslagverlening van een onvoorwaardelijke toeslag met een voorwaardelijk element in de vorm van deelnemerschap (wat vaak voorkomt) naar een voorwaardelijke toeslag.
Waar de AFM doorgaans zelf de klappen uitdeelt, moest zij deze keer bij het hof Amsterdam incasseren. De Hoge Raad casseert echter op meerdere gronden. Het is nu aan het hof Den Haag om zijn oordeel te geven. Klaar voor de volgende ronde.