1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. DE SCHIJNZELFSTANDIGE EN (CUMULATIE VAN) VAKANTIEDAGEN

DE SCHIJNZELFSTANDIGE EN (CUMULATIE VAN) VAKANTIEDAGEN

Op 29 november 2017 heeft het Hof van Justititie van de EU antwoord gegeven op prejudiciële vragen over de cumulatie van de vakantierechten van een schijnzelfstandige. Bijzonder aan deze uitspraak is dat het Hof heeft geoordeeld dat deze vakantierechten onbeperkt cumuleren – en dus niet vervallen of verjaren op grond van nationale wetgeving – indien de schijnzelfstandige (werknemer) zijn recht op doorbetaalde vakantie niet heeft kunnen uitoefenen.Achtergrond en uitspraakDe Brit Conley King he...
Leestijd 
Auteur artikel Eva Traag
Gepubliceerd 01 december 2017
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Op 29 november 2017 heeft het Hof van Justititie van de EU antwoord gegeven op prejudiciële vragen over de cumulatie van de vakantierechten van een schijnzelfstandige. Bijzonder aan deze uitspraak is dat het Hof heeft geoordeeld dat deze vakantierechten onbeperkt cumuleren – en dus niet vervallen of verjaren op grond van nationale wetgeving – indien de schijnzelfstandige (werknemer) zijn recht op doorbetaalde vakantie niet heeft kunnen uitoefenen.

Achtergrond en uitspraak

De Brit Conley King heeft van 1 juni 1999 tot 6 oktober 2012 als zelfstandige gewerkt voor Sash Window Workshop. King werkte op provisiebasis en kreeg zijn vakanties niet doorbetaald. Toen King op 6 oktober 2012 met pensioen ging, werd duidelijk dat sprake was van schijnzelfstandigheid en dat King dus conform Europese en nationale wetgeving eigenlijk al die jaren recht had op op loondoorbetaling tijdens vakantie.

Procedure

King startte een procedure bij het Employment Tribunal (arbeidsrechter in eerste aanleg van het Verenigd Koninkrijk) om een vergoeding te krijgen van zijn voormalig werkgever voor de opgebouwde vakantierechten waarvan hij geen gebruik had gemaakt (omdat hij gedurende de vakanties die hij wel had opgenomen niet kreeg doorbetaald én omdat hij minder vakanties had opgenomen dan waar hij recht op had).

Het Employment Tribunal wees zijn vordering toe. Zijn voormalig werkgever is daartegen in beroep gegaan bij de Employment Appeal Tribunal (arbeidsrechter in tweede aanleg van het Verenigd Koninkrijk). De Employment Appeal Tribunal heeft het hoger beroep van de werkgever toegewezen en de zaak terugverwezen naar het Employment Tribunal. Tegen die beslissing zijn zowel King als werkgever opgekomen bij de Court of Appeal.

Prejudiciële vragen

De Court of Appeal heeft vastgesteld dat King inderdaad werknemer was en dus recht had op doorbetaalde vakanties. De Court of Appeal kon niet goed beoordelen of King recht had op vergoeding van niet genoten doorbetaalde vakantiedagen die naar nationaal recht eigenlijk waren verjaard. Crux is dat King – zo stelt hij – niet in de gelegenheid is geweest deze doorbetaalde vakantiedagen daadwerkelijk op te nemen, omdat zijn werkgever weigerde hem door te betalen. De Court of Appeal stelt hierover vragen aan het Hof van Justitie.

Het Hof van Justitie oordeelt dat het recht van werknemers op een minimum aantal doorbetaalde vakantiedagen (ten minste vier weken) niet mag worden uitgesloten of beperkt. In een eerdere zaak heeft het Hof van Justitie bovendien bepaald dat als een werknemer niet in staat is geweest (bijvoorbeeld wegens langdurige arbeidsongeschiktheid) om voor het einde van zijn arbeidsovereenkomst zijn (wettelijke) vakantiedagen op te nemen, hij recht behoudt op (uitbetaling van) die vakantierechten.

In die zaak heeft het Hof van Justitie echter ook geoordeeld dat de werkgever door nationale wetgeving kan worden beschermd tegen onbeperkte cumulatie van vakantiedagen van een arbeidsongeschikte werknemer. Daar verzet de Europese wetgeving ten aanzien van minimum vakantierechten voor werknemers zich niet tegen. Op enig moment kunnen de vakantiedagen van een werknemer die deze dagen wegens ziekte niet heeft kunnen opnemen dus verjaren (in Nederland is dat bijvoorbeeld vijf jaar na afloop van het kalenderjaar waarin ze zijn opgebouwd).

Oordeel Hof van Justitie

De onderhavige kwestie is anders dan de eerdere zaken waarover het Hof van Justitie zich boog, zo oordeelt het Hof. King was niet arbeidsongeschikt en er is daarom geen aanleiding om de werkgever te beschermen tegen te grote cumulatie van vakantierechten. Immers, de werkgever van King is al die jaren bevoordeeld doordat King geen doorbetaalde vakantie genoot. Dat verhoudt zich volgens het Hof van Justitie niet met verjaring van vakantierechten. Het Hof van Justitie geeft daarvoor twee redenen:de werkgever zou door verjaring onrechtmatig worden verrijkt;

 

  1. de werkgever zou door verjaring onrechtmatig worden verrijkt.

  2. dit zou afbreuk doen aan de doelstelling van de Europese wetgeving die werknemers minimum vakantierechten toekent. Die doelstelling is eerbiediging van de gezondheid van werknemers (de recuperatiefunctie van vakantiedagen).


King heeft dus recht op uitbetaling van een vergoeding voor de niet genoten vakantierechten die hij gedurende zijn gehele dienstverband (van dertien jaar) heeft opgebouwd.

Wat betekent dit mogelijk voor de Nederlandse praktijk?

Dat een schijnzelfstandige bepaalde rechten kan uitoefenen – zoals het recht op doorbetaalde vakantiedagen en vakantietoeslag – is niet nieuw of verrassend. Wel kan deze uitspraak van het Hof van Justitie van belang zijn voor de vraag hoe ver terug de vakantierechten van schijnzelfstandigen reiken.

In beginsel vervallen wettelijke vakantiedagen op grond van Nederlandse wetgeving een half jaar na afloop van het kalenderjaar waarin ze zijn opgebouwd. Bovenwettelijke vakantiedagen verjaren vijf jaar na afloop van het kalenderjaar waarin ze zijn opgebouwd. Vraag is hoe daarmee om dient te worden gegaan als een werknemer door zijn werkgever niet in de gelegenheid is gesteld die dagen nimmer op te nemen, omdat de werkgever weigerde die vakantiedagen door te betalen.

De uitspraak van het Hof van Justitie ziet weliswaar op de situatie van een schijnzelfstandige, maar beperkt zich daar niet toe en ziet in beginsel op alle werknemers in een vergelijkbare situatie als die van King. Ik kan mij echter voorstellen dat buiten schijnzelfstandigen niet gauw sprake zal zijn van een situatie waarin een werknemer echt geen vakantie kon opnemen en daar niet zelf op een eerder moment dan bij de beëindiging van zijn dienstverband tegen op had moeten komen.

Voor schijnzelfstandigen is deze uitspraak mijns inziens wel interessant en relevant. Als op enig moment vast komt te staan dat toch sprake is (geweest) van een arbeidsovereenkomst, maakt een schijnzelfstandige aanspraak op doorbetaalde vakantiedagen of (indien het dienstverband reeds wordt of is beëindigd) op een vergoeding van de opgebouwde vakantierechten (wettelijke vakantierechten kunnen immers tijdens het dienstverband niet worden afgekocht).

Hoewel vakantiedagen op grond van Nederlands recht niet eindeloos cumuleren en na een bepaalde periode vervallen of verjaren, zou deze uitspraak van het Hof van Justitie wel eens kunnen beteken dat schijnzelfstandigen al hun vakantierechten – zonder verval of verjaring – alsnog kunnen uitoefenen. Het is afwachten hoe de Nederlandse rechter hiermee zal omgaan.