1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. De verhouding tussen de Participatiewet en de stelselwetten (deel 3): Zorgverzekeringswet

De verhouding tussen de Participatiewet en de stelselwetten (deel 3): Zorgverzekeringswet

Per 1 januari 2015 is de Participatiewet (‘PW’) in werking getreden. In een blogreeks van drie blogs gaan wij in op de vraag hoe deze wet zich verhoudt tot de drie stelselwetten: de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (‘Wmo’), de Wet langdurige zorg (‘Wlz’) en de Zorgverzekeringswet (‘Zvw’). Aan de hand van een aantal uitspraken van het afgelopen jaar lichten wij de verhouding tussen de PW en de stelselwetten toe en staan wij stil bij de vraag wanneer een van deze stelselwetten als voorliggende voorziening kwalificeert. In de eerste blog van onze blogreeks zijn wij ingegaan op de verhouding tussen de PW en de Wmo. In de tweede blog hebben wij de verhouding tussen de PW en de Wlz besproken. In deze derde blog richten wij ons op de verhouding tussen de PW en de Zvw en gaan wij nader in op artikel 16 van de PW.
Leestijd 
Auteur artikel Mare Swelsen
Gepubliceerd 06 juli 2023
Laatst gewijzigd 10 juli 2023

Inleiding

Per 1 januari 2015 is de PW in werking getreden. Deze wet heeft als doel om één overkoepelende regeling te creëren voor personen aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Op grond van de PW verlenen gemeenten – indien nodig – algemene of bijzondere bijstand aan personen die in bijstandbehoevende omstandigheden verkeren. De Zvw is een zorgwet die per 1 januari 2006 in werking is getreden. Het doel van deze wet is het realiseren van één wettelijk verzekeringsregime voor alle ingezetenen van Nederland.

Zoals uiteengezet in deel 1 en deel 2 van deze blogreeks, fungeert de PW als laatste vangnet in de sociale zekerheid. Dit houdt in dat slechts aanspraak op bijstand op grond van de PW bestaat, wanneer géén beroep mogelijk is op een andere voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende passend en toereikend te zijn (artikel 15, eerste lid, van de PW). Een voorliggende voorziening is dus een voorziening of regeling die een tegemoetkoming of een uitkering garandeert en waar iemand eerst een beroep op moet doen, voordat recht op bijstand bestaat.

Uit vaste rechtspraak volgt dat de Zvw kwalificeert als een voorliggende, toereikende en passende voorziening, waardoor in beginsel géén aanspraak bestaat op bijzondere bijstand voor noodzakelijke medische kosten (zie recentelijk: ECLI:NL:CRVB:2022:1901). Aan het hanteren van het verplicht eigen risico in het kader van de Zvw ligt, net zoals bij de eigen bijdrage onder de Wmo en de Wlz, een bewuste keuze van de wetgever ten grondslag.

Het kan voorkomen dat iemand zich in een zeer nijpende situatie bevindt, maar geen aanspraak kan maken op bijstand. Op grond van artikel 16 van de PW kan het college in dergelijke uitzonderingssituaties tóch bijstand verlenen. Met artikel 16 van de PW is niet beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden ten aanzien van de toepassing van uitsluitingsgronden. Het ontbreken van voldoende middelen om in het bestaan te voorzien, is daarom onvoldoende om te spreken van “zeer dringende redenen”.

De wet definieert niet wat dan wél als een “zeer dringende reden” in de zin van artikel 16 van de PW kan worden beschouwd.  Door de jaren heen hebben verschillende rechters zich hier wel al over uitgelaten. Uit vaste rechtspraak volgt dat a. het moet gaan om een acute noodsituatie én b. de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene zich verkeert op geen enkele andere wijze te verhelpen moeten zijn, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Een acute noodsituatie is aan de orde indien een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.

In deze derde blog van onze blogreeks gaan wij nader in op artikel 16 van de PW aan de hand van een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 12 april 2023.

Uitgangspunt en feiten

De zaak in kwestie gaat over een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een thuiskweekinstallatie voor medicinale cannabis. Die aanvraag is ingediend bij het bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (hierna: ‘ISD’). De ISD heeft de aanvraag bij besluit van 26 november 2020 afgewezen. De reden hiervoor is dat de Zvw volgens de ISD een voorliggende voorziening is én er geen dringende redenen zijn in de zin van artikel 16, eerste lid, van de PW. Bij besluit van 20 april 2021 heeft de ISD de afwijzing in bezwaar gehandhaafd. Volgens de ISD heeft eiser geen recht op de gevraagde bijzondere bijstand. De ISD legt daaraan (aanvullend) ten grondslag dat het telen van cannabis verboden is en dat eiser niet beschikt over de vereiste ontheffing of vergunning.

Bij de rechtbank betoogt eiser dat van een voorliggende voorziening in de zin van artikel 15 van de PW géén sprake is. Als dat wél zo zou zijn, zou volgens eiser sprake zijn van dringende redenen op grond waarvan hem alsnog bijzondere bijstand dient te worden verleend. Eiser verwijst daarbij naar medische informatie van zijn huisarts en de pijnspecialist.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank stelt voorop dat artikel 15 van de PW in de weg staat aan het verstrekken van bijzondere bijstand aan eiser. De Zvw is volgens vaste rechtspraak aan te merken als een voorliggende, toereikende en passende voorliggende voorziening voor de kosten van (para)medische hulp. Dit geldt ook voor een thuiskweekinstallatie voor medicinale cannabis.

Ten aanzien van artikel 16, eerste lid, van de PW oordeelt de rechtbank als volgt. Uit de door eiser overgelegde brieven van zijn huisarts en de anesthesioloog-pijnspecialist volgt dat medicinale cannabis van eigen kweek de enige effectieve behandeling voor de gezondheidsproblemen van eiser is. Zonder deze cannabis moet eiser grote hoeveelheden medicatie innemen. Deze medicatie kan tot gewenning en verslaving leiden, en brengt een risico op een depressie – al dan niet met psychotische ontregelingen – met zich bij eiser.

Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van dringende redenen zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW. Niet is gebleken dat de behoeftige omstandigheden van eiser op een andere wijze dan bijstandsverlening te verhelpen zijn. Eiser heeft zonder succes alle gangbare medicatie uitgeprobeerd, waaronder medicinale cannabis van de apotheek. Uit de overgelegde medische informatie blijkt duidelijk dat in dit geval sprake is van een acute noodsituatie. In het verlengde hiervan komt eiser in aanmerking voor bijzondere bijstand voor de kosten van een thuiskweekinstallatie. De rechtbank herroept het primaire besluit en bepaalt dat de ISD een bedrag van € 4.833,55 aan bijzondere bijstand dient te verstrekken aan eiser voor de kosten van een thuiskweekinstallatie.

Opmerking verdient nog dat de rechtbank benadrukt dat met het verstrekken van de bijzondere bijstand géén uitspraak wordt gedaan over eventuele toestemming van de burgemeester voor de thuiskweek van medicinale cannabis, of afzien van handhaving door de burgemeester.

Conclusie en beschouwing

Kort samengevat kwalificeert de Zvw als een passende en toereikende voorziening voor de kosten van (para)medische hulp. Dit brengt met zich dat er in principe géén recht op bijstand in de zin van de PW bestaat ter voldoening van de kosten voor (bijvoorbeeld) een thuiskweekinstallatie voor medicinale cannabis. De plaats en functie van de PW als laatste voorziening in het stelsel van sociale zekerheid brengt echter met zich dat aan de uitsluitingsgronden die voor bepaalde personen gelden geen absoluut karakter kan worden gegeven. In bijzondere gevallen dient, wanneer zich daartoe “zeer dringende redenen” voordoen, de mogelijkheid aanwezig te zijn om een persoon, die geen recht op bijstand heeft, toch financieel bij te staan. Die mogelijkheid biedt de wetgever met artikel 16, eerste lid, van de PW.

In de onderhavige zaak was sprake van een dergelijke uitzonderingssituatie. Gelet op de bedoeling van de wetgever bij artikel 16 van de PW én de stand van de jurisprudentie, komt het vonnis van de rechtbank ons juist voor. Uit de overgelegde medische informatie volgt nagenoeg dat sprake was van een acute noodsituatie. Bovendien waren de behoeftige omstandigheden waarin eiser zich verkeerde op geen enkele andere wijze te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk was.

Gelet op de zware invulling van het begrip “zeer dringende reden”, zal artikel 16 van de PW maar zelden kunnen worden toegepast. In de praktijk kan het verlenen van bijstand, al dan niet op basis van zeer dringende redenen, complex zijn. Het vergt een zorgvuldige beoordeling van de individuele omstandigheden en een afweging van de belangen van zowel de betrokken persoon die bijstand verzoekt, als de gemeente die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de PW. Bovendien zal de toepassing van artikel 16 van de PW altijd uitdrukkelijk en goed gemotiveerd moeten worden. Mocht u hier vragen over hebben, neem dan gerust contact met ons op.