1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Het belang van rechtsopvolging door bezitters bij een beroep op verjaring

Het belang van rechtsopvolging door bezitters bij een beroep op verjaring

Vaak is bij partijen die zich beroepen op verjaring van een rechtsvordering onduidelijkheid over het belang van rechtsopvolging van het bezit. Onduidelijk is of het bezit onafgebroken moet zijn of dat het bezit in de loop der jaren over kan zijn gegaan op verschillende partijen. Ook binnen de rechterlijke macht bestaat hier nogal eens onduidelijkheid over, zo blijkt ondermeer uit de uitspraak van de Hoge Raad van 10 augustus 2012, LJN: BW5324. In deze uitspraak wordt een uitspraak van het ger...
Leestijd 
Auteur artikel Dirkzwager
Gepubliceerd 03 oktober 2012
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Vaak is bij partijen die zich beroepen op verjaring van een rechtsvordering onduidelijkheid over het belang van rechtsopvolging van het bezit. Onduidelijk is of het bezit onafgebroken moet zijn of dat het bezit in de loop der jaren over kan zijn gegaan op verschillende partijen. Ook binnen de rechterlijke macht bestaat hier nogal eens onduidelijkheid over, zo blijkt ondermeer uit de uitspraak van de Hoge Raad van 10 augustus 2012, LJN: BW5324. In deze uitspraak wordt een uitspraak van het gerechtshof van Amsterdam vernietigd en terugverwezen, omdat een onjuiste toepassing van de regelgeving heeft plaatsgevonden. In dit artikel zal ik kort uiteen zetten wat het belang van rechtsopvolging is voor zowel een beroep op verkrijgende verjaring als een beroep op bevrijdende verjaring.

Opvolging bij bezit te goeder trouw
Bij een beroep op verjaring te goeder trouw is artikel 3:102 lid 2 BW van toepassing. Dit artikel betreft de voortzetting van verjaring, en houdt in dat hij die een ander onder algemene titel in het bezit opvolgt een lopende verjaring voortzet. Hetzelfde doet een bezitter te goeder trouw die het bezit van een ander anders dan onder algemene titel heeft verkregen. Onder verkrijging onder algemene titel wordt volgens artikel 3:80 lid 2 van het BW ondermeer verstaan boedelmening, erfopvolging, fusie en splitsing. In deze situaties wordt de verjaring dus per definitie voortgezet. Onder verkrijging onder een bijzondere titel wordt volgens artikel 3:80 lid 2 van het BW ondermeer verstaan overdracht en onteigening. Hierbij moet dus aanvullend de goeder trouw worden aannemelijk gemaakt. Wat niet helder blijkt uit deze bepaling, maar moet worden uitgemaakt uit het systeem van de wet, is dat deze bepaling enkel toepassing heeft op verkrijgende verjaring. Voor bevrijdende verjaring geldt deze bepaling niet.

Opvolging bij bezit niet te goeder trouw
Voor bevrijdende verjaring geldt dat artikel 3:105 BW onverkort moet worden toegepast. Dit artikel brengt met zich mee dat hij die een goed bezit op het tijdstip waarop de verjaring van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit wordt voltooid dat goed verkrijgt ook al was zijn bezit niet te goeder trouw. Dit betekent dat voor de beoordeling van het verjaringsverweer enkel van belang is dat de termijn die daarop van toepassing is (20 jaar) is voltooid. Vervolgens kan worden vastgesteld wie op het moment van voltooiing bezitter was, en dus van rechtswege eigenaar is geworden. Hierbij is niet van belang wat in de tussentijd met het bezit is gebeurd. Van belang is enkel dat het bezit in de tussentijd niet terug is gekomen bij de eigenaar. Daarmee zou de rechtsvordering tot ontruiming immers niet meer bestaan en derhalve niet kunnen verjaren.

Onjuiste toepassing
In de eerder genoemde uitspraak van de Hoge Raad heeft zij een vonnis van het gerechtshof Amsterdam gecorrigeerd. In dit vonnis werd bij een beroep op bevrijdende verjaring artikel 3:102 lid 2 BW toegepast. Zoals aangegeven is dit artikel hier echter niet van toepassing en dient de vraag wat er na de inbezitneming met de strook grond is gebeurt enkel te worden beantwoord als de eigenaar de grond terug in bezit heeft gehad. Als er één of verschillende bezitters zijn geweest, dan is de bezitter op het moment dat de termijn van 20 jaar wordt voltooid de gelukkige en wordt hij van rechtswege eigenaar. Er volgt dan ook vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof.

Conclusie
Slechts indien een beroep op verkrijgende verjaring wordt gedaan is het van belang te kijken naar wat in de periode vanaf het moment van inbezitneming met het bezit is gebeurd de beoordeling hiervan dient te geschieden volgens artikel 3:102 BW. Bij een beroep op bevrijdende verjaring is het van belang het moment van inbezitneming aan te tonen. Vervolgens moet worden beoordeeld wie het bezit heeft na het verstrekken van de twintig jaars termijn. Degene die op dat moment het bezit heeft wordt eigenaar.

Door mr. Thijs Liebregts, Vastgoedadvocaat, specialist verjaring van grondzaken