1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Hoge Raad zet streep door vermogensrendementsheffing box 3!

Hoge Raad zet streep door de forfaitaire berekening van het belastbaar inkomen in box 3 van de inkomstenbelasting

De Hoge Raad heeft op 24 december 2021 de sinds 2017 bestaande forfaitaire methodiek voor de berekening van de vermogensrendementsheffing in box 3 voor de inkomstenbelasting over 2017 en 2018 in strijd geacht met het eigendomsrecht en het discriminatieverbod. Dit artikel gaat kort in op het stelsel van de vermogensrendementsheffing, op belangrijke punten uit het arrest van de Hoge Raad en op enkele aandachtspunten voor de praktijk.
Leestijd 
Auteur artikel Lex van Noordenburg
Gepubliceerd 28 december 2021
Laatst gewijzigd 24 januari 2022

1. Het stelsel van de vermogensrendementsheffing in box 3 in het kort

In de jaren vóór 2017 vond belastingheffing over vermogen in box 3 voor de inkomstenbelasting plaats op basis van een forfaitair inkomen van 4% van het belastbare vermogen vermenigvuldigd met een belastingtarief van 30%. Dit kwam neer op een effectief tarief van 1,2%. Bij de invoering van deze wetgeving per 1 januari 2001 was met dit forfaitaire percentage beoogd een gemiddeld werkelijk rendement te benaderen dat op de langere termijn haalbaar moest zijn. Door de sterke verlaging van de rente op spaartegoeden in latere jaren werd een gemiddeld rendement van 4% niet meer haalbaar voor belastingplichtigen. De Hoge Raad heeft eerder al geoordeeld dat dit forfaitaire stelsel in strijd is met het recht op een ongestoord genot van eigendom als het gemiddelde (haalbare) rendement lager was dan 1,2%. De Hoge Raad liet het aan de wetgever over om hier wijziging in aan te brengen, tenzij in individuele gevallen sprake was een buitensporige last.

Vanwege het lage rendement op spaartegoeden werd in 2017 een vermogensmix geïntroduceerd om tot de berekening van het forfaitaire inkomen voor box 3 te komen. Door deze mix werd uitdrukking gegeven aan het risico-element van verschillende vermogensbestanddelen zoals spaartegoeden, beleggingen en andere vermogensbestanddelen. Hiermee wilde de wetgever tot een betere benadering van het werkelijk behaalde rendement komen. 

2.  Wat besliste de Hoge Raad op 24 december 2021?

Op 24 december 2021 heeft ons hoogste rechtscollege de Hoge Raad zich uitgesproken over de vraag of de forfaitaire wijze waarop het belastbare inkomen voor de heffing van inkomstenbelasting in box 3 (vermogensrendementsheffing) sinds 2017 wordt berekend, houdbaar is. 

In zijn arrest van 24 december 2021 heeft de Hoge Raad in de kern beslist dat het sinds 2017 bestaande stelsel van de vermogensmix niet aansluit bij een werkelijk behaald rendement dat een individuele belastingplichtige heeft genoten. Het ging in deze zaak om een belastingplichtige met voornamelijk bank- en spaartegoeden.

Volgens de Hoge Raad kan het stelsel van de vermogensmix in box 3 de - door artikel 1 Eerste Protocol EVRM - gegarandeerde vrije beschikkingsmacht inperken doordat het een verhoudingsgewijs zware financiële last verbindt aan de keuze om vermogen risicomijdend te beleggen. Het stelsel van de forfaitaire vermogensrendementsheffing houdt geen rekening met de omstandigheid dat beleggers die wel risicovol beleggen een laag of negatief rendement kunnen behalen, waardoor geen garantie bestaat dat het gemiddelde rendement op basis van de vermogensmix wordt gerealiseerd.

Als gevolg van het sinds 2017 bestaande forfaitaire stelsel van de vermogensmix bestond er geen redelijke verhouding tussen de belangen die de wetgever had willen dienen met het stelsel (uitvoerbaarheid, realiteit en belastingopbrengsten) en de ongelijkheid die werd veroorzaakt door de vormgeving (forfait en vermogensmix) die de wetgever had gekozen voor de verwezenlijking van het doel. Voor een dergelijk stelsel bestond volgens de Hoge Raad geen toereikende rechtvaardiging.  

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het stelsel voor de jaren 2017 en 2018 in strijd is met het eigendomsrecht (Artikel 1 Eerste Protocol EVRM) en een schending vormt van het discriminatieverbod (Artikel 14 EVRM).

3.  Wat betekent dit in de praktijk?

  • Voor belastingplichtigen met box-3-vermogen die bezwaar hebben ingediend en "meelopen" in het zogenoemde massale bezwaar 2017 en 2018, zal de Belastingdienst in principe binnen zes maanden uitspraak op bezwaar gaan doen. 

  • Voor belastingplichtigen die over de jaren 2017 en/of 2018 (nog) geen bezwaar hebben ingediend en voor wie de bezwaartermijn van de aanslag - zes weken na de dagtekening - nog niet is verstreken, bestaat de mogelijkheid binnen de bezwaartermijn alsnog bezwaar in te dienen. 

  • Voor belastingplichtigen die geen bezwaar hebben ingediend en voor wie de aanslag onherroepelijk vaststaat, staat in principe geen mogelijkheid tot bezwaar meer open.

Het is nog niet duidelijk op welke wijze door de Belastingdienst uitvoering gegeven gaat worden bij de toe- of afwijzing van ingediende bezwaarschriften op basis van dit arrest van de Hoge Raad.

Een belangrijke vraag is bijvoorbeeld hoe het werkelijke rendement over de jaren 2017 en 2018 moet worden bepaald. Voor rente-inkomsten uit bank- en spaartegoeden zal dat betrekkelijk eenvoudig zijn, omdat de jaarlijkse opgave van de financiële instelling gevolgd kan worden. Het wordt al lastiger als het gaat om het jaarrendement van een beleggingsportefeuille als naast ontvangen dividend en obligatierente ook nog sprake is van gerealiseerde en ongerealiseerde koersresultaten. Dat geldt ook voor verhuurd vastgoed. Moet naast de huuropbrengst minus kosten en afschrijving bijvoorbeeld ook nog rekening worden gehouden met een (forfaitaire) waardestijging of met een gerealiseerde boekwinst als het vastgoed op de peildatum 1 januari niet meer in bezit is?

Het valt niet uit te sluiten dat bij belastingplichtigen met een mix van bankrekeningen, spaartegoeden, beleggingsportefeuille en/of vastgoedportefeuille het werkelijke rendement in de jaren 2017 en 2018 hoger is geweest dan het forfaitaire rendement volgens de vermogensmix van box 3. In die situaties lijkt het arrest van de Hoge Raad geen soelaas te bieden.

Het arrest van de Hoge Raad zal vooral interessant zijn voor belastingplichtigen met privévermogen dat in 2017 en 2018 voornamelijk bestond uit bank- en spaartegoeden. Dat geldt ook voor de jaren na 2018, zolang het wettelijke stelsel van de vermogensmix in box 3 bestaat en door de wetgever geen maatregelen worden genomen.

Op dit moment is nog niet duidelijk of het Ministerie van Financiën al op korte termijn aanvullende maatregelen gaat nemen om de impact van dit arrest van de Hoge Raad voor de praktijk in te dammen. In het coalitieakkoord Rutte VI is reeds opgenomen dat met ingang van 1 januari 2025 belastingheffing zal plaatsvinden op basis van het werkelijk rendement. 

Neem gerust contact op met een van onze fiscalisten om te inventariseren of dit arrest van de Hoge Raad voor u van belang is.