1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Privacyschending via een camera?

Privacyschending via een camera?

Op 5 oktober 2010 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens  (1) (hierna: EHRM) een uitspraak gedaan in een Duitse zaak. In deze zaak klaagde een werkneemster van een Duitse supermarkt over verborgen camera’s op haar werkplek. De werkgever in kwestie was overgegaan tot het plaatsen van de verborgen camera’s omdat zij de werkneemster en een collega van geknoei met de boekhouding van de drankafdeling verdacht. Er werk een bedrijfsrechercheur ingeschakeld.Uiteindelijk oordeelde het EHRM...
Leestijd 
Auteur artikel Marieke Hulstijn-Botter (uit dienst)
Gepubliceerd 21 december 2011
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Op 5 oktober 2010 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens  (1) (hierna: EHRM) een uitspraak gedaan in een Duitse zaak. In deze zaak klaagde een werkneemster van een Duitse supermarkt over verborgen camera’s op haar werkplek. De werkgever in kwestie was overgegaan tot het plaatsen van de verborgen camera’s omdat zij de werkneemster en een collega van geknoei met de boekhouding van de drankafdeling verdacht. Er werk een bedrijfsrechercheur ingeschakeld.

Uiteindelijk oordeelde het EHRM dat de ongeregeldheden op de drankafdeling tijdens werkuren van de werkneemster en de serieuze inbreuk op de eigendomsrechten van de werkgever voldoende grond vormden voor geheime videoregistratie. Er waren geen alternatieve middelen voorhanden om de eigendomsrechten van de werkgever te beschermen. Daarbij was de videoregistratie niet willekeurig, maar het gevolg van een verdenking van diefstal van twee werknemers. Ook was er geen risico dat de verkregen video-opnamen voor een ander doel zouden worden gebruikt dan ter rechtvaardiging van het ontslag van de werkneemster. Uiteindelijk werd door het gebruik van de verborgen camera’s bewezen dat de werkneemster van haar werkgever had gestolen, wat heeft geleid tot een ontslagprocedure. Het EHRM oordeelde dat het gebruik van verborgen camera’s is toegestaan in situaties als de onderhavige

Opgemerkt zij dat op het moment dat deze zaak speelde, afdeling 32 van de Duitse Federale Wet Bescherming Persoonsgegevens nog niet in werking was getreden, maar omdat deze afdeling de rechtspraak van het Bundesarbeitsgericht codificeerde, oordeelde het EHRM dat de jurisprudentie een voldoende wettelijke grondslag voor de inmenging in de privacy vormde.

Het gebruik van camerabeelden in een ontslagprocedure was in 2001 al aan de orde in een arrest van de Hoge Raad (2). De Hoge Raad oordeelde dat de video-opname (een verborgen camera bij de kassa) als bewijsmateriaal gebruikt mocht worden: er was geen sprake van een ongeoorloofde inbreuk op het recht op privacy (artikel 8 EVRM) nu een concreet vermoeden bestond van strafbare feiten welk vermoeden alleen door gebruikmaking van een verborgen camera zou kunnen worden gestaafd. Zo bestond enerzijds een gerechtvaardigd belang om door middel van een verborgen videocamera opnamen te maken en anderzijds betroffen de opnamen slechts de gedragingen van de werknemers bij de kassa. De Hoge Raad besloot dat het cameratoezicht en het gebruik van de camerabeelden gerechtvaardigd was.

Na dit arrest van de Hoge Raad heeft er een wijziging plaatsgevonden in het Wetboek van Strafrecht (Sr). Door toevoeging van artikel 139f Sr is het maken van heimlijke video-opnamen op niet openbare plaatsen tegenwoordig verboden, tenzij dit gebruik vooraf ‘duidelijk kenbaar’ is gemaakt. Daarnaast is inmiddels instemming van de ondernemingsraad vereist bij het invoeren van cameratoezicht op de werkplek op grond van  artikel 27 lid 1 sub l WOR. Afgezien van de vraag wanneer heimlijk cameratoezicht ‘duidelijke kenbaarheid’ is (is het bijvoorbeeld al ‘duidelijk kenbaar’ wanneer de ondernemingsraad heeft ingestemd?), zolang een werkgever kan aantonen dat het gebruikmaken  van heimlijk cameratoezicht niet wederrechtelijk is, is verdedigbaar dat het materiaal dat wordt verkregen met heimlijk cameratoezicht als bewijsmateriaal in een procedure kan worden gebruikt. Een en ander zal moeten worden getoetst aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit van artikel 8 EVRM.

In het Burgerlijk Wetboek is geen bepaling gewijd aan heimlijk cameratoezicht door een werkgever. Wel heeft het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) een informatieblad ‘Camera’s op de werkplek’  opgesteld, waarin wordt aangegeven hoe camera’s mogen worden ingezet. Zo mag de werkgever tijdelijk gebruik maken van verborgen camera’s indien de werkgever daarbij een gerechtvaardigd belang heeft. Een voorwaarde hiervoor is wel dat de werkgever de werknemers vooraf in kennis heeft gesteld. Hiervoor kan voldoende zijn dat de werkgever de werknemers heeft ingelicht over de mogelijkheid om in het algemeen verborgen camera’s in te zetten. Indien gebruik wordt gemaakt  van opnameapparatuur, is een werkgever verplicht dit te melden bij het CBP. Op deze manier wordt de kans op een mogelijke inbreuk op de privacy van de werknemer zoveel mogelijk beperkt. Het gebruik van een verborgen camera op de werkplek is in Nederland derhalve mogelijk, maar hierbij dient wel aan bepaalde eisen worden voldaan en het heimlijk cameratoezicht moet voldoen aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.

(1) Europees Hof voor de rechten van de Mens oktober 2010, NJ 2011/566
(2) Hoge Raad 27 april NJ2001/421