1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Rechter stelt Belastingdienst in het gelijk: piloot is werknemer

Rechter stelt Belastingdienst in het gelijk: piloot is werknemer

Afgelopen weekend is in de media aandacht besteed aan een geanonimiseerde uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 januari jl. De Arnhemse rechtbank stelde de Belastingdienst in het gelijk in haar standpunt dat een piloot die in 2011 louter voor één opdrachtgever – een Ierse luchtvaartmaatschappij, vermoedelijk Ryanair – werkte geen onderneming dreef, maar loon uit dienstbetrekking genoot.De rechtbank ging conform de binnen de Wet IB 2001 geldende rangorde na of de piloot wins...
Leestijd 
Auteur artikel Renate Peijs-Schoester (uit dienst)
Gepubliceerd 28 februari 2017
Laatst gewijzigd 16 april 2018

Afgelopen weekend is in de media aandacht besteed aan een geanonimiseerde uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 januari jl. De Arnhemse rechtbank stelde de Belastingdienst in het gelijk in haar standpunt dat een piloot die in 2011 louter voor één opdrachtgever – een Ierse luchtvaartmaatschappij, vermoedelijk Ryanair – werkte geen onderneming dreef, maar loon uit dienstbetrekking genoot.


De rechtbank ging conform de binnen de Wet IB 2001 geldende rangorde na of de piloot winst uit onderneming genoot. In dat kader werd onderzocht of sprake was van:



  1. Ondernemerschap;

  2. Zelfstandigheid;

  3. Ondernemersrisico


Ondernemerschap


Naar het oordeel van de Belastingdienst dreef de piloot geen onderneming. De argumenten die hiervoor werden aangevoerd waren onder meer dat de piloot geen facturen uitschreef, slechts één opdrachtgever had, niet naar buiten trad om meerdere opdrachtgevers te verkrijgen, slechts was opgeleid voor één bepaald type vliegtuig, geen eigen tarieven vaststelde, niet een vliegtuig zelfstandig bezat of huurde en geen sprake was van zelfstandigheid omdat de vliegtuigmaatschappij het tijdstip van de vlucht, de bestemming en het vertrek bepaalde. Volgens de rechtbank heeft de Belastingdienst hiermee voldoende gemotiveerd betwist dat sprake is van winst uit onderneming.


Zelfstandigheid


De vereiste zelfstandigheid ontbrak, omdat de piloot slechts één opdrachtgever had en werkte bij één vliegtuigmaatschappij. De overeenkomst die de piloot en de opdrachtgever hadden gesloten kende nagenoeg enkel verplichtingen waaraan de piloot diende te voldoen. Zo moest de piloot bepaalde periodes beschikbaar zijn voor werk, voldoen aan de richtlijnen van de vliegtuigmaatschappij en was vastgelegd van waaruit werd gevlogen, wanneer en waarnaar toe. De zelfstandige beslissingen die de piloot als gezagvoerder moest nemen met het oog op de veiligheid verschilden niet van de beslissingen die een piloot in dienstbetrekking moest nemen. Dit aspect is dan ook geen aanwijzing voor zelfstandigheid en maakt ondernemerschap niet aannemelijk.


Ondernemersrisico


Evenmin was door de piloot aangetoond dat hij ondernemersrisico liep. Daarbij was van belang dat hij niet ingeschreven stond in de Kamer van Koophandel, niet was gebleken dat hij reclame had gemaakt of op andere wijze op zoek was gegaan naar andere opdrachtgevers. Ook liep hij geen risico’s ten aanzien van investeringen in bedrijfsmiddelen. De piloot voerde aan dat hij voor het behouden van zijn vliegbrevet investeert in cursussen en simulaties. Echter, uit vaste jurisprudentie blijkt dat een brevet of diploma geen bedrijfsmiddel is. Een brevet is uiteraard van belang om het werk van piloot te kunnen doen, maar dat geldt evengoed voor piloten in dienstbetrekking. Tot slot werd geoordeeld dat de piloot geen debiteurenrisico liep, omdat dit zich enkel beperkte tot de  maandelijkse betaling door de bemiddelaar. Dit is hetzelfde als risico als dat een werknemer loopt op het niet (tijdig) uitbetaald krijgen van het loon.


Conclusie: gebrek aan zelfstandigheid en ondernemersrisico maken dat geen sprake is van winst uit onderneming.


Deze uitspraak geeft goed inzicht hoe de (belastingkamer van de) rechtbank nagaat of sprake is van winst uit onderneming, welke stappen daarvoor worden gevolgd en welke feiten en omstandigheden een rol spelen.


In onderhavige zaak stond de fiscale beoordeling van belastingaangifte door de piloot conform de Wet IB 2001 centraal. Voorts speelde de kwestie in 2011, dus nog voor de invoering van de Wet DBA per 1 mei 2016.Voor de Wet DBA is het ondernemerschap zoals hierboven geschetst niet relevant. De beoordeling op grond van de Wet DBA vindt plaats op basis van het civielrechtelijke toetsingskader zoals dat onder andere volgt uit het arrest Groen/Schroevers en Thuiszorg/PGGM. Dit toetsingskader, waarbij dus ook waarde toekomt aan de feitelijke uitvoering, heeft in de praktijk de nodige onduidelijkheid en onrust opgeleverd. Een en ander heeft ertoe geleid dat de handhaving van de Wet DBA in ieder geval tot 1 januari 2018 is uitgesteld. Dit behoudens de ‘kwaadwillenden’. Wiebes heeft in zijn brief van 3 februari jl. laten weten dat de Belastingdienst op dit moment zeven opdrachtgevers in het vizier te hebben die mogelijk kwalificeren als kwaadwillenden.