1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Ten onrechte niet opleggen loonsanctie: UWV is schadevergoeding verschuldigd aan werknemer

Ten onrechte niet opleggen loonsanctie: UWV is schadevergoeding verschuldigd aan werknemer

Na een arbeidsongeschiktheidsperiode van 104 weken (de wachttijd) toetst het UWV of een werknemer in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de wet WIA. Voordat deze toetsing plaatsvindt, wordt eerst getoetst of de werkgever heeft voldaan aan diens re-integratieverplichtingen. Dit wettelijke toetsingskader is uitgewerkt in de (overigens zeer leesbare) Regeling beleidsregels beoordelingskader poortwachter. Op het moment dat geen bevredigend re-integratieresultaat is behaald en er teven...
Leestijd 
Auteur artikel Dirkzwager
Gepubliceerd 05 november 2013
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Na een arbeidsongeschiktheidsperiode van 104 weken (de wachttijd) toetst het UWV of een werknemer in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de wet WIA. Voordat deze toetsing plaatsvindt, wordt eerst getoetst of de werkgever heeft voldaan aan diens re-integratieverplichtingen. Dit wettelijke toetsingskader is uitgewerkt in de (overigens zeer leesbare) Regeling beleidsregels beoordelingskader poortwachter. Op het moment dat geen bevredigend re-integratieresultaat is behaald en er tevens zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht, dan zal het UWV de werkgever een loonsanctie opleggen. Dit betekent dat de wachttijd (en daarmee dus de loondoorbetalingsverplichting) met 52 weken wordt verlengd. Gedurende deze termijn heeft de werkgever de gelegenheid om de tekortkomingen in de re-integratie te herstellen. Voor de werknemer is het gunstig als zijn werkgever een loonsanctie krijgt opgelegd. Hij heeft immers maximaal 52 weken langer recht op loon en recht op re-integratie door de werkgever. Ook is het opzegverbod tijdens ziekte langer van toepassing en bouwt de werknemer een langer arbeidsverleden op.

Het komt voor dat het UWV oordeelt dat er onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht, maar vervolgens per abuis geen loonsanctie oplegt. In die situatie lijdt de werknemer schade. Alsdan kan, zo heeft de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad) al eerder bevestigd, het UWV gehouden zijn de schade die de werknemer daardoor lijdt, te vergoeden. De vraag is hoe hoog die schadevergoeding dan moet zijn. De loonsanctie wordt immers opgelegd voor de periode van 52 weken, maar kan na herstel van de tekortkomingen in de re-integratie op verzoek van de werkgever nog vóór het einde van de termijn worden beëindigd. Op voorhand is dus niet duidelijk hoe lang een loonsanctie daadwerkelijk voortduurt. Onlangs heeft de Raad zich (opnieuw) over deze vraag gebogen (2 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1905).

Het UWV heeft in deze zaak erkend dat ten onrechte geen loonsanctie is opgelegd. Daarop is door het UWV een zelfstandig schadebesluit genomen. Nadat de werknemer hiertegen bezwaar had ingesteld, heeft het UWV de werknemer een schadevergoeding ter hoogte van 70% van het brutosalaris over een periode van 10 maanden aan de werknemer toegekend. Het UWV had gekozen voor de periode van 10 maanden, omdat uit eigen onderzoek is gebleken dat de gemiddeld duur van de inhoudelijke loonsanctie in de praktijk 9,7 maanden bedraagt (dit was het gemiddelde in 2009, zie de uitspraak van de Raad van 15 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX4618) . Het UWV heeft ook een schadevergoeding toegekend voor het feit dat door het niet opleggen van de loonsanctie, de loongerelateerde uitkering van de werknemer eerder wordt bereikt.

De werknemer in kwestie meent dat schadevergoeding door het niet opleggen van een loonsanctie niet moet worden beperkt tot een periode van 10 maanden, maar gelijk aan de gemiste inkomsten over de periode van 12 maanden moet zijn. Hij gaat daarom tegen het besluit op bezwaar in beroep bij de rechtbank. Aan dit beroep legt hij tot grondslag dat de werkgever maximaal in verzuim was geweest ten aanzien van diens re-integratieverplichtingen, zodat ook uit zou moeten worden gegaan van de maximale duur van de loonsanctie. De rechtbank honoreert het beroep, en overweegt dat niet vaststaat of, en zo ja, binnen welke termijn de werkgever zijn tekortkomingen zou kunnen hebben hersteld. Voorts kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat de gemiddelde duur van 9,7 maanden, zoals door het UWV gesteld, volstaat. Om die reden moeten de gevolgen van deze onzekerheid volgens de rechtbank voor rekening van het UWV komen.

Het UWV gaat vervolgens tegen de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep bij de Raad, en met succes. De Raad overweegt dat nu de omvang van de schade van de werknemer niet met zekerheid is vast te stellen, het alleszins redelijk is dat het UWV bij de berekening van de schadevergoeding is uitgegaan van de gemiddelde duur van de loonsanctie. Daarbij wordt overwogen dat de loonsanctie niet is bedoeld om de werknemer een geldelijk voordeel te verschaffen, maar om te bewerkstelligen dat de werkgever tot een adequate re-integratie-inspanning komt. De loonsanctie heeft dus een zogenaamd ‘reparatoir’ karakter. De Raad oordeelt voorts dat van het UWV niet inzichtelijk hoeft te maken hoe de gemiddelde duur van de loonsanctie van 9,7 maanden tot stand is gekomen. Aan dit onderzoek en de uitkomst daarvan wordt door de Raad niet getwijfeld.

Met deze uitspraak is bevestigd dat ongeacht de mate waarin een werkgever in gebreke is gebleven ten aanzien van diens re-integratieverplichtingen, de eventuele schadevergoeding verschuldigd door het UWV gelijk is aan 70% van het brutoloon over een periode van 10 maanden. Daarvoor is wel van belang dat de loonsanctie zou zijn opgelegd op inhoudelijke gronden. Een administratieve loonsanctie, die bijvoorbeeld volgt als de werkgever in gebreke blijft ten aanzien van de volledigheid van het re-integratieverslag, is makkelijker te herstellen. Die wordt daarom in de praktijk veel sneller bekort. In die situaties zal, als het UWV ten onrechte geen loonsanctie oplegt en daardoor schadeplichtig is, een lagere schadevergoeding worden toegekend.