1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. (Terug)betalingsperikelen bij vergoeding kennelijk onredelijk ontslag

(Terug)betalingsperikelen bij vergoeding kennelijk onredelijk ontslag

Het is niet altijd duidelijk op welke wijze de werkgever aan de werknemer het (door de rechter vastgestelde) schadevergoedingsbedrag bij kennelijk onredelijk ontslag moet betalen. Moet de werkgever een bruto bedrag aan de werknemer betalen of dient de werkgever eerst inhoudingen te verrichten en vervolgens het netto equivalent van het bruto bedrag aan de werknemer uit te betalen? Nog gecompliceerder is de wijze van terugbetaling, indien in hoger beroep blijkt dat geen sprake is van kennelijk...
Leestijd 
Auteur artikel Geeke Hissink (uit dienst)
Gepubliceerd 01 september 2011
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Het is niet altijd duidelijk op welke wijze de werkgever aan de werknemer het (door de rechter vastgestelde) schadevergoedingsbedrag bij kennelijk onredelijk ontslag moet betalen. Moet de werkgever een bruto bedrag aan de werknemer betalen of dient de werkgever eerst inhoudingen te verrichten en vervolgens het netto equivalent van het bruto bedrag aan de werknemer uit te betalen? Nog gecompliceerder is de wijze van terugbetaling, indien in hoger beroep blijkt dat geen sprake is van kennelijk onredelijk ontslag en de werknemer dus een bedrag aan de werkgever verschuldigd is. Onlangs is deze problematiek indirect aan de orde gesteld in een arrest van het gerechtshof.

In de onderhavige zaak heeft de werkgever de arbeidsovereenkomst met de werknemer met toestemming van de CWI (thans: het UWV Werkbedrijf) opgezegd. De werknemer is het hier niet mee eens en vordert primair herstel van de arbeidsovereenkomst en subsidiair schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat het ontslag kennelijk onredelijk is en de werknemer een bedrag van € 17.500 euro bruto aan schadevergoeding toegekend. Op dit bedrag heeft de werkgever belasting ingehouden, waarna het netto equivalent aan de werknemer is uitgekeerd.
In hoger beroep oordeelt het hof echter dat het ontslag niet kennelijk onredelijk is, waardoor de werknemer de vergoeding aan de werkgever dient terug te betalen. Het hof stelt voorop dat een vergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag als loon moet worden gekwalificeerd, ook als achteraf blijkt dat er geen recht op bestond, en de werkgever derhalve terecht inhoudingen heeft verricht. Hoewel de werknemer een nettobedrag ontvangen heeft, moet volgens het hof een bruto bedrag door de werknemer aan de werkgever worden terugbetaald. Het hof wijst er in dit verband op dat de werknemer de mogelijkheid heeft om het ingehouden bedrag terug te vragen via de Inkomstenbelasting. Omdat de werkgever deze mogelijkheid niet (meer) heeft, dient de werkgever niet het netto, maar het bruto bedrag van de werknemer terug te ontvangen. Volgens het hof ondervindt op deze manier niemand financieel nadeel van de terugbetaling. Overigens is de werknemer tegen dit oordeel in cassatie gegaan bij de Hoge Raad, maar de Hoge Raad heeft zich niet inhoudelijk uitgelaten over dit (fiscale) aspect.

Kortom: werknemers dienen zich bij een vergoeding uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag te realiseren dat zij soms zelfs meer moeten terugbetalen dan dat zij feitelijk van de werkgever ontvangen hebben. Pas op een later moment, in het kader van de aangifte voor de Inkomstenbelasting, kan het teveel betaalde bedrag via de Belastingdienst worden teruggevorderd.