1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Uitspraak kort geding rijksambtenaren compensatie pensioenversobering (1)

Uitspraak kort geding rijksambtenaren compensatie pensioenversobering

In mijn bijdrage van 26 maart jl. kondigde ik het kort geding van de rijksambtenaren (door de vakcentrales) tegen minister Blok al aan. Inzet was een loonsverhoging van 0,8% met ingang van 1 januari jl. Achtergrond van deze vordering is het nieuwe Witteveenkader, hetgeen geresulteerd heeft in een pensioenversobering en daarmee een vrijval werkgeversdeel pensioenpremie. Bij uitspraak van 10 april jl. is de vordering van de vakcentrales afgewezen.Uitleg bepaling PensioenakkoordIn de procedure t...
Leestijd 
Auteur artikel Frédérique Hoppers
Gepubliceerd 15 april 2015
Laatst gewijzigd 16 april 2018
In mijn bijdrage van 26 maart jl. kondigde ik het kort geding van de rijksambtenaren (door de vakcentrales) tegen minister Blok al aan. Inzet was een loonsverhoging van 0,8% met ingang van 1 januari jl. Achtergrond van deze vordering is het nieuwe Witteveenkader, hetgeen geresulteerd heeft in een pensioenversobering en daarmee een vrijval werkgeversdeel pensioenpremie. Bij uitspraak van 10 april jl. is de vordering van de vakcentrales afgewezen.

Uitleg bepaling Pensioenakkoord

In de procedure twisten partijen over de uitleg van een bepaling uit het Pensioenakkoord, meer in het bijzonder dat het restant (aan premievrijval) “volledige doorwerking via de sectorale cao-tafels in verbetering van salaris” krijgt. De rechter legt deze bepaling aan de hand van het zogenoemde Haviltex-criterium uit. Het standpunt van geen van beide partijen vindt volgens de rechter steun in de tekst van het Pensioenakkoord. Wel is volgens de rechter duidelijk (en dat staat ook niet tussen partijen ter discussie) dat het vrijgevallen werkgeversdeel van de pensioenpremie ten goede dient te komen aan de werknemers. De discussie lijkt dus beperkt tot “volledige doorwerking via de sectorale cao-tafels”. De minister legt deze bepaling zo uit dat eerst een nieuwe sectorale cao moet worden gesloten alvorens tot besteding van de pensioenpremievrijval kan worden gekomen, terwijl de vakcentrales dit niet afhankelijk willen stellen van een nieuwe sectorale cao, maar het buiten dat bestek geregeld willen krijgen. Omdat de tekst van het Pensioenakkoord niet duidelijk is, kijkt de rechter naar wat partijen hangende de onderhandelingen over het Pensioenakkoord zoal verklaard hebben, o.a. op 13 november 2014.  De stelling van minister Blok vindt geen steun als gekeken wordt naar deze onderhandelingen. Vervolgens concludeert de rechter op grond van artikel 105 ARAR dat aan de sectorale cao-tafel Rijk overleg dient te worden gevoerd over zowel de besteding van het werkgeversdeel van de pensioenpremievrijval als over het voorstel van de minister om deze besteding te betrekken bij de nog te voeren cao-onderhandelingen in de sector Rijk. De minister mag naar het oordeel van de rechter het voorstel doen deze koppeling aan te brengen. Omdat dit overleg tot op heden nog niet heeft plaatsgevonden, kan de vordering van de vakcentrales niet worden toegewezen. Met andere woorden: de rechter stuurt partijen weer terug naar de cao-tafel.

Bestek van de cao-tafel

De uitspraak, daar waar verwezen wordt naar de cao-tafel, vind ik terecht. In mijn eerdere bijdrage noemde ik al een loonvordering buiten het bestek van de cao-tafel niet te kunnen plaatsen. Een individuele overheidswerkgever kan in beginsel niet verplicht worden tot looncompensatie, zolang deze verplichting niet in de cao verwoord staat. Als er dus al arbeidsvoorwaardelijke betekenis mag worden toegekend aan het Pensioenakkoord, dan mag die betekenis uitsluitend gelding krijgen aan de cao-tafel. In het Pensioenakkoord wordt overigens ook expliciet gerefereerd aan een uitwerking op cao-niveau.

Kritische noot

Toch zie ik in de uitspraak ook aanleiding voor een kritische noot. In feite heeft de Pensioenkamer namelijk niet uitsluitend iets afgesproken over de wijziging van de pensioenregeling als zodanig, maar ook over andere arbeidsvoorwaardelijke aspecten (compensatie in de salarissfeer). De Pensioenkamer beperkt daarmee de contractsvrijheid van cao-partijen, terwijl zij wettelijk slechts de bevoegdheid hebben om een pensioenovereenkomst te sluiten. Bovendien zijn ook niet alle (sector)werkgevers in de Pensioenkamer vertegenwoordigd. Het is jammer dat dit aspect (kennelijk) onvoldoende in de procedure voor het voetlicht gebracht is. De discussie is toegespitst op de uitleg van de afspraken in de Pensioenkamer en niet zozeer op de voorvraag of ook (andere) arbeidsvoorwaardelijke afspraken in de Pensioenkamer gesloten mogen worden c.q. (bindend) aan cao-partijen of individuele werkgevers opgelegd mogen worden. Het gaat hier om een arbeidsvoorwaardelijke afspraak – volledige compensatie in de salarissfeer – waartoe strikt genomen niet besloten had hoeven te worden. Volledige compensatie van de werkgever met een verplicht gestelde bedrijfstakpensioenregeling is, mede in het licht van de parlementaire geschiedenis, in beginsel niet juridisch afdwingbaar.  Met deze uitspraak echter lijkt het erop dat aan de sectorale cao-tafel weinig nog voor minister Blok te onderhandelen valt over wel/geen compensatie of een gedeeltelijke compensatie.