Bij reorganisaties wordt over het algemeen een Sociaal Plan overeengekomen door de werkgever met de vakbonden en/of de ondernemingsraad. Deze Sociaal Plannen voorzien soms in een zogenaamde vrijwillige vertrekregeling en/of plaatsmakersregeling, waarbij de werknemer, in afwijking van de uitkomsten op basis van het afspiegelingsbeginsel, kunnen opteren voor een afvloeiingsregeling. Juist vanwege de afwijking van het afspiegelingsbeginsel speelt nadrukkelijk(er) de vraag of een individueel getroffen regeling op basis van een dergelijke voorziening in een Sociaal Plan is te zien als een regeling voor vervroegde uittreding (RVU), waardoor over de vergoeding een eindheffing is verschuldigd.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt in het vonnis van 19 februari jl. dat er geen sprake is van een regeling voor vervroegde uittreding. Doorslaggevend is de uitwerking van de regeling achteraf (in overeenstemming met het besluit van de belastingdienst van 18 december 2013).
Een werkgever besluit in 2013 tot een forse reorganisatie met verval van meer dan 200 arbeidsplaatsen. Er wordt een Sociaal Plan met de vakbonden overeengekomen, dat eveneens voorziet in een vrijwilligers- en plaatsmakersregeling voor de medewerkers. Een medewerker kan alleen gebruik maken van de regeling indien de werkgever daarvoor schriftelijk goedkeuring geeft. Werknemers die gebruik mogen maken van de vrijwilligers- en plaatsmakersregeling en die waarvan de functie is komen te vervallen, ontvangen een beëindigingsvergoeding in de vorm van een eenmalige uitkering die wordt berekend op basis van de kantonrechtersformule. De beëindigingsvergoeding bedraagt maximaal de redelijkerwijs te verwachten inkomensderving tot de AOW-gerechtigde leeftijd.
Volgens de inspecteur van de belastingdienst is het sociaal plan, althans de daarin opgenomen regeling, te zien als een RVU zodat de werkgever over de uitkeringen pseudo-eindheffing verschuldigd is. Volgens rechtbank heeft de inspecteur, op wie de bewijslast rust, dit echter onvoldoende aannemelijk gemaakt. Van belang is of de werkgever met het sociaal plan de intentie had om nagenoeg alleen oudere werknemers te laten afvloeien, aldus de rechtbank. In het sociaal plan wordt bijvoorbeeld het ontslag van werknemers niet gekoppeld aan de leeftijd van die werknemers. Daarnaast wordt de vergoeding becijferd aan de hand van de kantonrechtersformule, waardoor de hoogte van de uitkering mede afhankelijk is van het bruto maandinkomen en het aantal dienstjaren en dus niet alleen van de leeftijd van de werknemer. Daarbij hecht de rechtbank ook aan het feit dat de werkgever verzoeken van werknemers om gebruik te maken van de regeling kan weigeren. De werkgever heeft in dat verband onweersproken gesteld dat in totaal ongeveer 80 verzoeken van vrijwilligers zijn afgewezen, waarvan ongeveer 60 van werknemers van 55 jaar of ouder. Tevens blijkt uit een door de werkgever overgelegd overzicht dat de boventalligheid werd aangezegd van ongeveer 230 werknemers, waarvan er ongeveer 105 jonger waren dan 55 jaar.
Vrijwillige vertrekregeling in sociaal Plan is geen RVU
Bij reorganisaties wordt over het algemeen een Sociaal Plan overeengekomen door de werkgever met de vakbonden en/of de ondernemingsraad. Deze Sociaal Plannen voorzien soms in een zogenaamde vrijwillige vertrekregeling en/of plaatsmakersregeling, waarbij de werknemer, in afwijking van de uitkomsten op basis van het afspiegelingsbeginsel, kunnen opteren voor een afvloeiingsregeling. Juist vanwege de afwijking van het afspiegelingsbeginsel speelt nadrukkelijk(er) de vraag of een individueel getr...
Leestijd
Auteur artikel
Geeke Hissink (uit dienst)
Gepubliceerd
22 april 2015
Laatst gewijzigd
16 april 2018