1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Wet Werk en Zekerheid: geen concurrentiebeding bij arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd? (1)

Wet Werk en Zekerheid: geen concurrentiebeding bij arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd?

Uitgangspunt in het (gewijzigde) wetsvoorstel Wet Werk en Zekerheid  is dat bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd geen concurrentiebeding mag worden opgenomen, althans de mogelijkheid daartoe wordt sterk beperkt. De wetgever wil op deze manier het dubbele nadeel voor werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd beperken, zo blijkt uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel . Deze werknemers hebben immers een in duur beperkt contract. Beperkingen om na het dienst...
Leestijd 
Auteur artikel Eva Traag
Gepubliceerd 16 mei 2014
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Uitgangspunt in het (gewijzigde) wetsvoorstel Wet Werk en Zekerheid  is dat bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd geen concurrentiebeding mag worden opgenomen, althans de mogelijkheid daartoe wordt sterk beperkt. De wetgever wil op deze manier het dubbele nadeel voor werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd beperken, zo blijkt uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel . Deze werknemers hebben immers een in duur beperkt contract. Beperkingen om na het dienstverband elders in dezelfde branche aan de slag te gaan, wegen dus extra zwaar.

Artikel 7:653 BW (nieuw)
Op grond van het nieuwe artikel 7:653 BW mag een concurrentiebeding in beginsel alleen worden aangegaan bij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Echter, ook in het geval van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zijn er voor de werkgever, zij het onder voorwaarden, mogelijkheden om een concurrentiebeding voor de werknemer op te nemen. Er moet dan sprake zijn van zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen.

Om een geldig concurrentiebeding aan te gaan met een werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, moet de werkgever bovendien gelijktijdig met het aangaan van dit beding een schriftelijke motivering geven waaruit de noodzaak van het beding, gelegen in zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen, blijkt. Zonder motivering is het beding nietig. Deze motivering kan bij of onder het beding worden gevoegd of in een apart document worden opgenomen, mits dit document gelijktijdig met het beding wordt opgesteld en ondertekend door beide partijen.

Vernietiging door de rechter of vergoeding in geld
De werknemer kan de geldigheid van het (gemotiveerde) concurrentiebeding voorleggen aan de rechter wanneer hij van mening is dat er geen dan wel niet meer sprake is zwaarwichtige bedrijfs- of dienstbelangen die het concurrentiebeding noodzakelijk maken. De noodzaak vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen moet namelijk zowel ten tijde van het aangaan als op het moment dat de werkgever zich op het beding beroept bestaan.

De rechter kan het concurrentiebeding, zowel in het geval van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd als in het geval van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, geheel of gedeeltelijk vernietigen als het beding niet noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen of als de werknemer door het beding onbillijk wordt benadeeld. Daarnaast kan de rechter bepalen dat de werkgever de werknemer een vergoeding verschuldigd is wanneer het concurrentiebeding de werknemer in belangrijke mate belemmert om anders dan in dienst van de werkgever werkzaam te zijn.

Een vergoeding is niet verschuldigd als de arbeidsovereenkomst is geëindigd vanwege ernstig verwijtbaar of nalatig handelen van de werknemer. Daar staat tegenover dat de werkgever zich niet kan beroepen op het concurrentiebeding als de arbeidsovereenkomst is geëindigd door ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van zijn kant.

Doel wetgever
Een werkgever heeft vaak groot belang bij het aangaan van een concurrentiebeding, bijvoorbeeld voorkomen dat een werknemer met kennis opgedaan bij de werkgever de klanten meeneemt naar de concurrent. Echter, gezien de vergaande gevolgen van een concurrentiebeding voor de werknemer, moet een concurrentiebeding niet te lichtvaardig kunnen worden aangegaan. Immers, een concurrentiebeding beperkt de werknemer (soms in zeer vergaande mate) om in dezelfde branche een andere baan te vinden. Dit geldt des te meer voor een werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Als de arbeidsovereenkomst afloopt en niet wordt verlengd, zal deze werknemer op zoek moeten naar een nieuwe baan. Iedere beperking daarin is dan onwenselijk.

In de Memorie van Antwoord bij het wetsvoorstel wordt benadrukt dat de motiveringsplicht de werkgever moet aanzetten tot een concrete afweging over het belang van het concurrentiebeding. Zonder aantoonbare zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen kan de werkgever geen (geldig) concurrentiebeding overeenkomen met de werknemer. Door de werkgever reeds bij het aangaan de noodzaak van het concurrentiebeding te laten motiveren, moet lichtvaardig gebruik worden voorkomen.

In aanvulling op de strengere eisen die met de inwerkingtreding van de WWZ zullen worden gesteld aan het aangaan van een concurrentiebeding bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zullen, blijkens de Memorie van Toelichting en de Memorie van Antwoord  bij het wetsvoorstel, in de toekomst mogelijk ook de regels voor het aangaan van een concurrentiebeding bij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd worden aangescherpt. Dit is in het wetsvoorstel WWZ nog niet nader uitgekristalliseerd, nu dit wetsvoorstel veeleer ziet op de verbetering van de positie van flexwerkers.

Inwerkingtreding en overgangsrecht
De WWZ zal gefaseerd in werking treden. Als het wetsvoorstel, zoals verwacht, door de Eerste Kamer voor het zomerreces wordt aangenomen, zullen de eerste bepalingen van de WWZ al per 1 juli 2014 in werking treden. Een van deze bepalingen is het nieuwe artikel 7:653 BW dat ziet op het concurrentiebeding.

Op arbeidsovereenkomsten die zijn aangegaan voor de inwerkingtreding van het nieuwe artikel 7:653 BW zal evenwel het oude recht van toepassing zijn. Het maakt daarbij niet uit of de ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst voor of na 1 juli 2014 ligt. Dit is in de Memorie van Antwoord bij het wetsvoorstel  nadrukkelijk bevestigd. Reden hiervoor is dat een werkgever vanaf het moment van aangaan gebonden is aan de arbeidsovereenkomst, niet pas vanaf de ingangsdatum. Omdat een werkgever in voorkomend geval mogelijk nog geen rekening heeft kunnen houden met het nieuwe recht op het moment dat de arbeidsovereenkomst werd aangegaan, is hij daaraan niet gebonden.