Kort: woningsluitingen op grond van de Opiumwet
De burgemeester is op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd om een woning te sluiten als daarin soft- of hardrugs aanwezig zijn met het oog op handel, zoals verkoop aflevering of verstrekking.
Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak dat de burgemeester de bevoegdheid tot woningsluiting op grond van artikel 13b Opiumwet alleen mag inzetten wanneer deze maatregel daadwerkelijk geschikt en noodzakelijk is. Op 16 juli 2025 — dezelfde dag waarop de uitspraak uit dit blog werd gedaan — wees de Afdeling bovendien een belangrijke nieuwe overzichtsuitspraak (ECLI:NL:RVS:2025:2922). In dit overzicht heeft de Raad van State de relevante criteria en gezichtspunten rond woningsluitingen helder uiteengezet.
Eerder schreef ik al uitgebreid over deze overzichtsuitspraak. In dat blog licht ik toe welke afwegingen voor burgemeesters en rechtspraktijk centraal staan en wat dit betekent voor de toepassing van artikel 13b Opiumwet in de praktijk. Daarom verwijs ik je graag naar die eerdere analyse voor een nadere verdieping.
Casus: sluiting woning met hennepplantage onder artikel 13b Opiumwet
In deze zaak gaat het over een woning waarin twee ouders tezamen met hun minderjarige dochter wonen. Bij een doorzoeking van de woning werd een ondergrondse kweekruimte met o.a. 76 hennepplanten aangetroffen.
De burgemeester besloot vervolgens om de woning te sluiten voor de duur van drie maanden.
Noodzakelijkheid en proportionaliteit van de woningsluiting
De Afdeling bestuursrechtspraak kwam – samen met de rechtbank – tot het oordeel dat de burgemeester de woningsluiting noodzakelijk mocht achten. Doorslaggevend was de aanwezigheid van een aanzienlijke hoeveelheid hennepplanten en het feit dat er al meerdere eerdere oogsten hadden plaatsgevonden. Hierdoor achtte de Afdeling het aannemelijk dat de woning daadwerkelijk werd gebruikt voor handel in en vanuit de woning. De burgemeester mocht daarom oordelen dat een sluiting noodzakelijk was om de rol van de woning binnen het drugscircuit te doorbreken en herhaling in de toekomst te voorkomen.
Ook de duur van de sluiting – drie maanden – achtte de Afdeling bestuursrechtspraak evenwichtig. Hoewel het vaste jurisprudentie is dat de aanwezigheid van minderjarige kinderen bijzondere aandacht verdient, speelde in dit geval mee dat de ouders zelf een verwijt viel te maken. Eén van de ouders had de hennepplantage immers zelf aangelegd, terwijl het volgens de Afdeling niet geloofwaardig was dat de andere ouder hiervan niets wist. Bovendien hadden de ouders hun stelling dat zij geen vervangende woonruimte konden vinden voor de periode van drie maanden niet met (financiële) gegevens onderbouwd.
Feitelijke uitvoering woningsluiting te vergaand
Ik hoor de vraag al opkomen: als aan de formele voorwaarden voor een woningsluiting is voldaan, waarom heeft de Afdeling het beroep dan toch gegrond verklaard? Het antwoord zit niet in de bevoegdheid zelf, maar in de manier waarop de burgemeester die bevoegdheid heeft geëffectueerd.
De burgemeester had namelijk niet alleen artikel 13b Opiumwet, maar óók artikel 2:41, derde en zevende lid, van de APV 2020 aan het besluit ten grondslag gelegd. Deze bepaling verplicht de burgemeester bij een sluiting zorg te dragen voor een duidelijk bevel tot sluiting bij de toegang van het pand of in de directe nabijheid daarvan.
In dit geval koos de burgemeester er echter voor om, in plaats van een bescheiden mededeling bij de woning, een bord te plaatsen ter grootte van een makelaarsbord aan de openbare weg. Voor de bewoners was dit niets minder dan aan de schandepaal genageld worden. De Afdeling volgde dit betoog:
“In artikel 2:41, zevende en derde lid, van de APV staat dat burgemeester zorgdraagt voor het aanbrengen van het bevel tot sluiting bij de toegang van het gebouw, de inrichting of de ruimte of in de directe nabijheid daarvan. Uit de toelichting bij dit artikel leidt de Afdeling af dat deze kennisgeving tot doel heeft om te voorkomen dat personen die niet bekend zijn met het sluitingsbevel het verbod om een gesloten pand te betreden zullen overtreden. Gelet op de strekking ervan gaat die bepaling niet zover dat de burgemeester een bord ter grootte van een makelaarsbord moet plaatsen. Ook strekt de bepaling niet zover dat bij een vrijstaande woning als deze die op behoorlijke afstand van de openbare weg ligt een groot bord aan de openbare weg moet worden geplaatst. De burgemeester kan de met de kennisgeving beoogde doelen namelijk ook bereiken met een minder ingrijpend middel, namelijk het aanbrengen van het bevel tot sluiting van een kleiner formaat op of in de nabijheid van de woning. De burgemeester had daarom moeten afzien van het plaatsen van een dergelijk bord aan de openbare weg.”
Belang voor bestuurspraktijk: ook feitelijke uitvoering telt mee
In de praktijk ligt de focus bij woningsluitingen op grond van artikel 13b Opiumwet vaak vrijwel uitsluitend op de zogenoemde vierstapstoets: bevoegdheid, geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid. Deze toets richt zich doorgaans vooral op de juridische houdbaarheid van het sluitingsbesluit zelf. De uitspraak van 16 juli 2025 laat echter zien dat deze toetsing te beperkt kan zijn. Het gaat namelijk niet alleen om de vraag óf de burgemeester een woning mag sluiten, maar ook om de manier waaróp de sluiting feitelijk wordt uitgevoerd — mits dat (feitelijk) handelen zijn grondslag vindt in het sluitingsbevel zelf.