Recente jurisprudentie over de Wet openbaarheid van bestuur en de mogelijke gevolgen daarvan voor de dagelijkse Wob-praktijk
Uiteenzetting van recente jurisprudentie over de Wet openbaarheid van bestuur.
Uiteenzetting van recente jurisprudentie over de Wet openbaarheid van bestuur.
Op 25 juli 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) een belangrijke uitspraak gedaan over (toekenning van) de proceskostenvergoeding in het bestuurs- en omgevingsrecht.
Op 20 juli jl. was het dan zover: de Handleiding nadeelcompensatie bij infrastructurele maatregelen (kortweg: de Handleiding) werd door de Ministers Dekker en Ollongren aangeboden aan de Tweede Kamer. De Handleiding is tot stand gekomen onder leiding van prof. mr. Michiel Scheltema en is opgesteld door een breed samengestelde werkgroep waarin (vertegenwoordigers van) overheden, bedrijfsleven en deskundigen zijn vertegenwoordigd.
Op 29 juni 2018 heeft de ministerraad groen licht gegeven voor de wetsvoorstellen voor de Invoeringswet Omgevingswet en de Aanvullingswet natuur Omgevingswet. Voornoemde wetsvoorstellen zijn inmiddels ook ingediend bij de Tweede Kamer. Bekend is dat de Omgevingswet tot een grootschalige wijziging van het omgevingsrecht zal leiden. Maar wat betekent deze wet concreet voor de regelingen met betrekking tot nadeelcompensatie en schadevergoeding bij gedoogplichten?
Wanneer kan financiële compensatie het evidente karakter van de privaatrechtelijke belemmering wegnemen? Over die vraag oordeelde de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg in zijn vonnis van 13 juli jl. De feiten in deze zaak zijn als volgt.
In een uitspraak van 30 mei jl. heeft de Afdeling nog eens duidelijk gemaakt dat stilzitten grote gevolgen kan hebben voor de aanspraak op vergoeding van planschade. Want wanneer is ook alweer sprake van risicoaanvaarding en wanneer kan dit aan een benadeelde worden tegengeworpen? De uitspraak van 30 mei geeft daarop een antwoord.
Een bestemmingsplan, een provinciaal of rijksinpassingsplan en een provinciale ruimtelijke verordening zijn géén besluiten die schaarse rechten toebedelen. Dit geldt in de regel ook voor omgevingsvergunningen: voor de verlening daarvan gelden dus geen bijzondere verleningsregels. Dit is de kern van de conclusie die staatsraad Advocaat-Generaal (AG) Widdershoven op 6 juni jl. heeft genomen. De belangrijkste punten van deze lijvige en lezenswaardige conclusie van de AG bespreek ik in dit blogbericht.
Het onderwerp “compensatie in natura” kan (in de rechtspraak) op de nodige aandacht rekenen. In mijn eerdere blog legde ik al uit wat er precies onder compensatie in natura dient te worden verstaan en wanneer de schade geldt als “voldoende anderszins verzekerd”. Ook in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 4 april jl. (ECLI:NL:RVS:2018:1135) staat het onderwerp “compensatie in natura” centraal. Meer specifiek gaat de deze uitspraak over (de formulering van) de planregels en de daarin geboden termijn voor het benutten van de onder het oude bestemmingsplan geldende bouw- en gebruiksmogelijkheden.