Inwerkingtreding Wtza
Op 1 januari 2022 zijn de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza), de Aanpassingswet Toetreding zorgaanbieders (AWtza), het Uitvoeringsbesluit Wtza (UbWtza) en de Uitvoeringsregeling Wtza (UrWtza) in werking getreden.
Op 1 januari 2022 zijn de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza), de Aanpassingswet Toetreding zorgaanbieders (AWtza), het Uitvoeringsbesluit Wtza (UbWtza) en de Uitvoeringsregeling Wtza (UrWtza) in werking getreden.
Een faillissement van een natuurlijk persoon of onderneming brengt voor verschillende betrokkenen onzekerheid met zich mee. Een onbetaald gelaten schuldeiser weet niet of zijn openstaande factuur zal worden voldaan, de gefailleerde verliest de beschikking en het beheer over zijn tot het faillissement behorend vermogen en een werknemer van een gefailleerde onderneming weet niet of hij zijn baan behoudt. In een reeks van artikelen bespreek ik hoe een faillissement kan worden aangevraagd, welke rechten en verplichtingen voor de betrokken partijen gelden en welke personen en instituten betrokken zijn bij een faillissement. In het vorige deel (1) stonden het faillissementsverzoek en de rechtsmiddelen tegen een faillietverklaring centraal. In twee artikelen ga ik in op de (belangrijkste) gevolgen van een faillissement voor de gefailleerde (en diens bestuurder).
Voor veel bedrijven zijn niet de tastbare goederen, maar juist de vorderingen op handelsrelaties een belangrijk vermogensbestanddeel. Voor schuldeisers is het daarom interessant om beslag te leggen op vorderingen die een schuldenaar op zijn beurt heeft op zijn debiteuren of op de bank. Omdat het gaat om een lucratieve verhaalsmogelijkheid worden regelmatig de grenzen opgezocht. Zo heeft de Hoge Raad zich moeten buigen over de vraag of beslag kan worden gelegd op negatieve kredietruimte (roodstand) bij de bank of op de mogelijkheid van een vennoot om privé-opnames te doen bij zijn VOF.
In Nederland wordt door de rechter relatief eenvoudig verlof verleend aan een schuldeiser voor het leggen van conservatoir beslag onder zijn schuldenaar. Dat heeft er mee te maken dat de rechter op basis van het verzoek slechts ‘summier’ onderzoek doet of de vordering van de schuldeiser hout snijdt. Dit houdt in dat de rechter geen uitgebreid onderzoek instelt naar de vraag of de schuldeiser of de schuldenaar het gelijk aan zijn zijde heeft. Dat een vordering betwist wordt door de schuldenaar is dus geen reden om het verzoek van de schuldeiser om beslag te mogen leggen af te wijzen. Deze vraag dient te worden beantwoord in een aparte hoofdzaak. In een procedure bij het Gerechtshof Amsterdam van 13 april 2021 oordeelde het Hof dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam de verkeerde maatstaf had toegepast bij het beslissen omtrent de verlening van verlof tot het leggen van beslag.
Zoals in deze reeks over conservatoir beslag al eerder aan bod is gekomen, kan bij een bank conservatoir derdenbeslag worden gelegd op de rekening van een schuldenaar. Op die manier kan het geld op de rekening worden “bevroren”, waardoor het geld beschikbaar blijft voor een schuldeiser om zich erop te verhalen indien hij een veroordelend vonnis verkrijgt. Wanneer partijen zich beiden in Nederland bevinden en het gaat om een Nederlandse bankrekening wordt een conservatoir derdenbeslag verzocht bij de Nederlandse rechter. De situatie wordt complexer wanneer de schuldenaar een of meerdere buitenlandse bankrekeningen heeft. In dat geval kan gebruik worden gemaakt van de “European Account Preservation Order” (EAPO), beter bekend als het Europees conservatoir beslag of het internationaal bankbeslag.
Gasservice c.s. zijn van mening dat Eneco niet langer een openbaar nutsbedrijf is in de zin van de statuten van Gasservice en dat Eneco daarom een deel van haar certificaten moet prijsgeven. Het hof stelt echter vast dat destijds bij het verkrijgen van de certificaten door Eneco aan haar dispensatie is verleend.
Het hof overweegt dat artikel 1:88 lid 5 BW naar analogie toegepast kan worden op een coöperatie en komt tot de conclusie dat geen toestemming van de echtgenote vereist was ten tijde van het verlenen van de borgtocht.
Vrijdag 17 september heeft de Hoge Raad een tweetal arresten gewezen over het begrip ‘materiële onderneming’ bij de exploitatie van onroerende zaken door een Vastgoed-BV. In de arresten ging het om de zogenoemde toepassing van de geruisloze terugkeerfaciliteit en bedrijfsopvolgingsfaciliteit. De Hoge Raad oordeelde dat een Vastgoed-BV met een omvangrijke vastgoedportefeuille geen onderneming dreef. In deze blog gaan wij in op de arresten en de impact op de andere belastingheffingen, zoals bij de belastingheffing bij vastgoedexploitanten in privé ten aanzien van de kwalificatie box 1 (onderneming / werkzaamheid) en box 3 (belegging).
Zorgverzekeraars controleren steeds vaker of de regiebehandelaar voldoende betrokken is geweest bij de behandeling. Het Hof Den Haag en de SKGZ stellen daar nu paal en perk aan. In beide gevallen betrof het zorgverzekeraar Zorg en Zekerheid.
Het mededingingsrecht wordt regelmatig gebruikt als breekijzer om geschillen te beslechten. Zo ook in twee recente uitspraken van rechters in Nederland en Curaçao. De uitspraken illustreren dat het van belang is om een verweer tegen een creatief beroep op de mededingingsregels zorgvuldig te onderbouwen en stellingen van de wederpartij te betwisten.
In een recente WHOA-zaak werd verzwegen dat sprake was van een procedure uit hoofde van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Welke gevolgen had dat voor het WHOA-traject?
In de JOR 2021/124 is een annotatie verschenen van Chantal van den Borne bij een spraakmakende en verstrekkende uitspraak van de Commissie van Beroep KiFiD over variabele rente bij doorlopend krediet in een ABN AMRO zaak (2021-0015).