1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Jurisprudentie Gezondheidszorg december 2022

Jurisprudentie Gezondheidszorg gepubliceerd in december 2022

Deze bijdrage bevat een overzicht van de jurisprudentie op het gebied van de gezondheidszorg (zorginkoop, medische aansprakelijkheid, tuchtrecht, privacyrecht, sociaal domein, bekostiging, patiëntenrechten, bestuurdersaansprakelijkheid, medezeggenschap) die in de maand december 2022 is gepubliceerd.
Leestijd 
Auteur artikel Marieke van Dongen
Gepubliceerd 05 januari 2023
Laatst gewijzigd 08 januari 2023

Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)
Wet zorg en dwang (Wzd)
Zorgverzekeringswet (Zvw)
Wet langdurige zorg
Jeugdwet
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Tuchtrecht
Bestuurdersaansprakelijkheid
Medezeggenschap 

Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)

Rechtbank Midden-Nederland 14 september 2022 (datum publicatie: 13 december 2022), ECLI:NL:RBMNE:2022:3859 

Deze Wvggz-zaak gaat over een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging aansluitend op een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 Wvggz. De rechtbank wijst het verzoek af omdat uit de medische verklaring blijkt dat de onafhankelijke psychiater vindt dat het inzetten van gedwongen behandeling niet proportioneel is.  


Rechtbank Rotterdam 27 oktober 2022 (datum publicatie: 13 december 2022), ECLI:NL:RBROT:2022:10787 

Deze zaak gaat over de verhouding tussen de Wvggz en de Wgbo. De rechtbank wijst de verzochte vormen van verplichte zorg, te weten het toedienen van vocht en voeding en het verrichten van andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening, om de volgende redenen af. De door de behandelaren beoogde medische handelingen zien op het uitsluiten van een somatische aandoening als aanleiding van het psychotische toestandsbeeld en bestaan onder meer uit het verrichten van hersenonderzoek, waarbij betrokkene ook onder narcose zal worden gebracht en er eventueel een lumbaalpunctie wordt verricht. De rechtbank is met de advocaat van oordeel dat deze medische handelingen niet onder de Wvggz vallen. Hoewel het uitsluiten van een onderliggende somatische aandoening belangrijk is voor het welzijn van betrokkene, kan dit niet via een zorgmachtiging worden gelegitimeerd. 


Rechtbank Den Haag 2 november 2022 (datum publicatie: 6 december 2022),
ECLI:NL:RBDHA:2022:12767 

Deze Wvggz-zaak gaat over de beslissing over een klacht ex artikel 10:7 Wvggz. De klacht ziet op de verplichte toediening van medicatie en wordt ongegrond verklaard. Vast is komen te staan dat het verlenen van verplichte zorg in de vorm van het toedienen van medicatie evenredig is ter afwending van de in de zorgmachtiging beschreven doelen. Hoewel duidelijk is dat verzoeker negatieve bijwerkingen ervaart van de medicatie in zijn huidige vorm, staat de verplichte toediening van de medicatie voldoende in verhouding tot de in de zorgmachtiging beschreven doelen. Niet is gebleken dat er minder bezwarende alternatieven beschikbaar zijn. Ten slotte is de verplichte zorg naar verwachting effectief.  

 

Parket bij de Hoge Raad 4 november 2022 (datum publicatie: 15 december 2022), ECLI:NL:PHR:2022:1180 

In deze zaak heeft een gedwongen opgenomen psychiatrische patiënt een klacht ingediend over zijn overplaatsing naar een andere kliniek. In het kader van de klachtprocedure heeft hij verzocht hem op grond van art. 10:11 lid 2 Wvggz een schadevergoeding toe te kennen ten laste van de zorgaanbieder. In een later stadium van de klachtprocedure heeft hij tevens op grond van art. 5 EVRM (en/of art. 10:12 lid 3 Wvggz) verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding door de rechtbank van een beslistermijn in de procedure na cassatie en terugwijzing. Tegen de afwijzing van beide verzoeken is het huidige cassatiemiddel gericht.  

 
Parket bij de Hoge Raad 11 november 2022 (datum publicatie: 7 december 2022), ECLI:NL:PHR:2022:1057 

In deze Wvggz-zaak heeft de rechtbank onder andere als verplichte zorg het toedienen van medicatie toegewezen. Betrokkene heeft zich verzet tegen het gebruik van lithium aangezien zij stelt daarvan somatische klachten te ondervinden. De rechtbank heeft een zorgmachtiging verleend voor de duur van negen maanden inclusief het toedienen van medicatie en overwogen dat het aan de behandelaar is om op zorgvuldige wijze de medicatie te kiezen. In cassatie komt betrokkene hiertegen op en stelt – in de kern – dat de rechtbank het wilsbekwaam verzet van betrokkene had moeten onderzoeken en honoreren. 
 

Parket bij de Hoge Raad 11 november 2022 (datum publicatie: 7 december 2022), ECLI:NL:PHR:2022:1056 

In deze Wvggz-zaak heeft betrokkene op grond van art. 7:6 Wvggz beroep ingesteld tegen de crisismaatregel, omdat de burgemeester betrokkene voordat de crisismaatregel werd genomen niet heeft gehoord. De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester zijn inspanningsverplichting om betrokkene te horen onvoldoende heeft nageleefd, maar desondanks het beroep ongegrond verklaard, omdat de rechtbank van oordeel is dat de burgemeester op grond van alle feiten en omstandigheden redelijkerwijs tot de crisismaatregel heeft kunnen besluiten en dat het horen van betrokkene niet tot een andere beslissing zou hebben geleid. 
 

Parket bij de Hoge Raad 21 november 2022 (datum publicatie: 15 december 2022), ECLI:NL:PHR:2022:1085 

In deze Wvggz-zaak wordt geklaagd dat de rechtbank Den Haag in een deelbeschikking een zorgmachtiging heeft verleend voor de duur van twee weken, hoewel de rechtbank in dezelfde beschikking vanwege haar relatieve onbevoegdheid de zaak naar de rechtbank Rotterdam heeft verwezen en betrokkene niet is opgeroepen om te worden gehoord. Uit de stukken blijkt niet dat betrokkene (behoorlijk) is opgeroepen voor de mondelinge behandeling. De rechtbank heeft daaromtrent ook niets overwogen. In cassatie moet er daarom van worden uitgegaan dat deze oproeping niet heeft plaatsgevonden. De beslissing van de rechtbank geeft op grond van het voorgaande dan ook hetzij blijk van een onjuiste rechtsopvatting, hetzij is deze beslissing onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd. De bestreden beschikking dient op grond van het voorgaande te worden vernietigd.  

 

Rechtbank Noord-Holland 21 november 2022 (datum publicatie: 2 december 2022), ECLI:NL:RBNHO:2022:10684 

In deze Wvggz-zaak verleent de rechtbank voortzetting van de crisismaatregel na medisch onderzoek met behulp van beeldbelverbinding. Het medisch onderzoek was volgens de rechtbank voldoende zorgvuldig in dit geval, omdat er sprake was van een goed werkende verbinding en tijdens het onderzoek een arts en een spv-er bij betrokkene aanwezig waren. Daarbij weegt de rechtbank mee dat het medisch onderzoek is verricht ten behoeve van het uitvaardigen van een crisismaatregel en dat die procedure – ook in het belang van betrokkene zelf – vergt dat een medische verklaring met voortvarendheid wordt opgesteld. 
 

Rechtbank Amsterdam 22 november 2022 (datum publicatie: 11 december 2022), ECLI:NL:RBAMS:2022:7155 

In deze Wvggz-zaak wordt het verzoek om het verlenen van een zorgmachtiging afgewezen. Reden hiervoor is dat het ernstig nadeel dat zich eerder heeft voorgedaan, momenteel niet aan de orde is. Hiermee vervalt de grond voor het opleggen van verplichte zorg. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank het verzoek afgewezen. 
 

Rechtbank Amsterdam 29 november 2022 (datum publicatie: 8 december 2022), ECLI:NL:RBAMS:2022:6993 

Deze Wvggz-zaak staat in het teken van het verzoek van betrokkene dat zich richt tegen de beslissing van de zorgverantwoordelijke waarin is besloten tot het toepassen van verplichte zorg, waarbij aan de rechtbank wordt verzocht om de klacht van verzoekster gegrond te verklaren en deze beslissing te vernietigen. Tevens wordt aan de rechtbank verzocht om een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe te kennen.  

De rechtbank verklaart het klachtonderdeel over het toepassen van verplichte zorg gegrond. Verzoekster heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de instelling een fout heeft gemaakt door aan haar verkeerde medicatie te verstrekken en dat daardoor het vertrouwen in de behandelrelatie is geschaad. De rechtbank overweegt dat het onduidelijk is hoeveel dagen verkeerde medicatie aan verzoekster is verstrekt. De rechtbank kan dit niet herleiden uit de overgelegde medicatielijsten en bovendien zijn deze niet compleet. Gelet hierop en het feit dat verzoekster heeft aangegeven dat het haar om het principe gaat, zal de rechtbank de schade symbolisch vaststellen op een totaalbedrag € 25,- ten laste van de instelling. 
 

Parket bij de Hoge Raad 2 december 2022 (datum publicatie: 20 december 2022), ECLI:NL:PHR:2022:1150 

In deze Wvggz-zaak wordt de vraag voorgelegd of de rechtbank een (overbruggings)zorgmachtiging voor twee maanden mocht verlenen en het verzoek voor het overige kon aanhouden nu de medische verklaring die bij het verzoekschrift is overgelegd niet actueel en vals gedateerd lijkt. De conclusie strekt tot vernietiging van de beschikking. De rechtbank had de medische verklaring immers buiten beschouwing moeten laten.  
 

Hoge Raad 9 december 2022 (datum publicatie: 9 december 2022), ECLI:NL:HR:2022:1837 

In deze zaak staat de behandeling door de rechter van een verzoek om een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 Wvggz centraal. De vraag in cassatie is of ingeval de betrokkene voorafgaand aan de mondelinge behandeling bijstand van de aan hem toegevoegde advocaat heeft geweigerd, de rechter moet onderzoeken of de betrokkene toevoeging van een andere advocaat wenst en het resultaat van dat onderzoek in de beschikking moeten opnemen. De Hoge Raad is van oordeel dat de rechtbank had moeten onderzoeken of betrokkene toevoeging van een andere advocaat wenste. Uit het proces-verbaal en uit de beschikking blijkt niet dat de rechtbank dit heeft onderzocht. Voor zover dat wel is gebeurd, heeft de rechtbank niet in haar beschikking vermeld wat het resultaat van dat onderzoek is geweest. 
 

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 13 december 2022 (datum publicatie 19 december 2022), ECLI:NL:RBZWB:2022:7713 

Deze zaak gaat over een verzoek om schadevergoeding. Hoewel verzoeker stelt dat hij als gevolg van het niet nakomen van de verplichtingen door de officier van justitie schade heeft geleden, gaat de rechtbank hierin niet mee. Uit de beschikking van 10 november 2022 volgt immers dat verzoeker volledig meewerkt aan de medicatie-toediening en de noodzakelijke medische controles en hij verklaard heeft bereid te zijn het verblijf in de instelling vrijwillig voort te zetten en ook daarna aan de medicatie toediening en medische controles in ambulante vorm te blijven meewerken. Dit correspondeert niet met de door verzoeker gestelde spanning en frustratie. 
 

Hoge Raad 16 december 2022 (datum publicatie: 16 december 2022), ECLI:NL:HR:2022:1892 

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/18/213374 / FA RK 22-1734 van de rechtbank Noord-Nederland van 20 mei 2022. Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de klachten over de beschikking van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die beschikking. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie). 
 

Rechtbank Amsterdam 7 november (datum publicatie: 9 december 2022), ECLI:NL:RBAMS:2022:7132 

Deze zaak gaat over een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 Wvggz. Deze machtiging wordt verleend. Anders dan namens betrokkene door zijn advocaat is bepleit, acht de rechtbank geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis aanwezig. Betrokkene toont geen behandelbereidheid. Betrokkene heeft met name moeite met zijn maandelijkse depotmedicatie. Bij de rechtbank bestaat, evenals bij de behandelaars, de vrees dat betrokkene zonder zorgmachtiging onmiddellijk de medicatie zal staken met alle voor betrokkene nadelige gevolgen van dien. Om die reden is verplichte zorg nodig. Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben. 
 

Gerechtshof Den Haag 16 februari 2022 (datum publicatie: 14 december 2022), ECLI:NL:GHDHA:2022:179 

Deze zaak gaat over de toekenning van een schadevergoeding in verband met een termijnoverschrijding van 16 weken. In geval van een termijnoverschrijding waardoor verweerster nadeel heeft ondervonden, kan op grond van artikel 10:12 lid 3 Wvggz schadevergoeding worden toegekend. De eerste vraag die dient te worden beantwoord, is of verweerster schade heeft geleden. Het hof is van oordeel dat in dit geval uit de stukken en het besprokene ter zitting voldoende aannemelijk is geworden dat de termijnoverschrijding enige schade aan de zijde van verweerster heeft veroorzaakt. De volgende vraag die dient te worden beantwoord is of de door de rechtbank vastgestelde schadevergoeding billijk is. In dit geval is het hof van oordeel dat het niet aan de schuld van verweerster te wijten is dat de procedure is vertraagd. Daarbij is evident dat verweerster door een stoornis wordt beheerst in denken, handelen en voelen.  
 

Hoge Raad 9 december 2022 (datum publicatie: 9 december 2022), ECLI:NL:HR:2022:1850 

In deze uitspraak gaat het om de vraag of tot de vormen van verplichte zorg waarvoor op grond van de Wvggz  een rechterlijke machtiging kan worden gegeven, het gedwongen toepassen van anticonceptiemiddelen behoort. Meer in het bijzonder is de vraag of het toepassen van anticonceptiemiddelen kan worden geschaard onder art. 3:2 lid 2, onder a, Wvggz (toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening) en/of onder art. 3:2 lid 2, onder h, Wvggz (aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen). 
 

Rechtbank Den Haag 21 oktober 2022 (datum publicatie: 6 december 2022), ECLI:NL:RBDHA:2022:11446 

Deze uitspraak gaat over een verzoek (I) tot het verlenen van een aansluitende zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 Wvggz en het verzoek (II) tot het beëindigen van de zorgmachtiging als bedoeld in artikel 8:19 Wvggz. De rechtbank wijst het verzoek tot het verlenen van een aansluitende zorgmachtiging af. Reden hiervoor is dat een zorgmachtiging niet noodzakelijk is omdat dit een te zwaar middel betreft. Sinds mei 2022 is geen sprake meer geweest van een vorm van verplichte zorg. Er is een goede samenwerking. Daarnaast zal betrokkene binnenkort worden overgeplaatst naar een andere woning waarbij zij nog steeds in het zicht van de hulverlening zal wonen, zodat een mogelijke terugval snel zal worden opgemerkt, waarop dan ook snel actie genomen kan worden. Tot slot betrekt de rechtbank bij haar afweging het gegeven dat betrokkene waarschijnlijk levenslang de stoornis en het daarmee gepaard gaande risico op een terugval zal kennen. Een zorgmachtiging afgeven in een langdurige periode van abstinentie en samenwerking is dan disproportioneel. 
 

Rechtbank Den Haag 14 oktober 2022 (datum publicatie: 1 december 2022), ECLI:NL:RBDHA:2022:11845 

Deze uitspraak staat in het teken van een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 Wvggz. De in het verzoekschrift genoemde vormen van zorg zijn gebaseerd op een medische verklaring, het zorgplan en advies van de geneesheer-directeur. Deze vormen van verplichte zorg zijn door de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling besproken. Betrokkene verzet zich hiertegen en stelt dat er geen recente beslissing is waarin de wilsbekwaamheid van betrokkene is beoordeeld en een second opinion moet worden gedaan. De rechtbank stelt vast dat betrokkene door een onafhankelijke psychiater is beoordeeld en dat deze heeft geconcludeerd dat betrokkene niet in staat is tot een redelijke waardering van haar belangen ter zake en daarom niet wilsbekwaam is. De rechtbank overweegt dat de wilsbekwaamheid kan fluctueren en per dag(deel) kan verschillen. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de deskundigheid van de arts en acht voldoende gemotiveerd dat betrokkene tijdens het onderzoek wilsonbekwaam was. In het verlengde hiervan heeft de rechtbank het verzoek tot second opinion en het verzet van betrokkene ten aanzien van de vormen van verplichte zorg verworpen. 
 

Rechtbank Rotterdam 9 december 2022 (datum publicatie: 28 december 2022), ECLI:NL:RBROT:2022:11393 

Deze uitspraak betreft een schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 9 december 2022 betreffende een aansluitende zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 Wvggz. De rechtbank verleent een zorgmachtiging ten aanzien van betrokkene en bepaalt dat bij wijze van verplichte zorg een aantal maatregelen kunnen worden getroffen. Gebleken is immers dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn. Hoewel betrokkene verklaart bereid te zijn om zorg in een vrijwillig kader te accepteren, blijkt uit de stukken en de toelichting tijdens de mondelinge behandeling dat het evenwicht van betrokkene nog pril en fragiel is en dat betrokkene recent een aantal keren is vergeten zijn medicatie in te nemen, wat direct uitmondde in een dreigende manische episode. Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de vrijwilligheid van betrokkene onvoldoende bestendig is. Om die reden is verplichte zorg nodig. 
 

Hoge Raad 23 december 2022 (datum publicatie: 23 december 2022), ECLI:NL:HR:2022:1932 

Deze Wvggz-zaak staat in het teken van de hoorplicht. De rechtbank zou ten onrechte hebben geoordeeld dat de burgemeester ook zonder betrokkene te horen, op grond van alle feiten en omstandigheden, tot de crisismaatregel heeft kunnen besluiten. De niet-naleving van de hoorplicht zou de rechtmatigheid van de crisismaatregel aantasten, aldus de klacht. Gegeven de in cassatie onbestreden vaststelling van de rechtbank dat de hoorplicht is geschonden, voert het middel terecht aan dat de rechtbank niet kon oordelen dat sprake is geweest van een rechtmatig besluit op de grond dat de burgemeester redelijkerwijs tot de crisismaatregel heeft kunnen besluiten en dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het horen van betrokkene de burgemeester niet tot een ander oordeel zou hebben geleid. Het verzuim om de hoorplicht van art. 7:1 lid 3, aanhef en onder b, Wvggz na te leven, tast de rechtmatigheid van de crisismaatregel aan. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank voor zover daarin het beroep tegen de crisismaatregel ongegrond is verklaard en verklaart dat beroep alsnog gegrond. 
 

Hoge Raad 23 december 2022 (datum publicatie: 23 december 2022), ECLI:NL:HR:2022:1930 

In deze Wvggz-zaak staat de vraag centraal of de rechter ambtshalve moet onderzoeken of sprake is van wilsbekwaam verzet als het ernstig nadeel ook bestaat in gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen (art. 1:1 lid 2 onder d jo. art. 2:1 lid 6 onder b Wvggz). De Hoge Raad heeft de klachten over de beschikking van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die beschikking. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie). 
 

Rechtbank Noord-Holland 25 november 2022 (datum publicatie: 21 december 2022), ECLI:NL:RBNHO:2022:11450 

In deze Wvggz-zaak verleent de rechtbank een zorgmachtiging ten aanzien van betrokkene, ondanks positieve ontwikkelingen. De manier waarop betrokkene op dit moment met zijn behandelaren samenwerkt acht de rechtbank zeer positief. Nu de sociaal psychiatrisch verpleegkundige ter zitting naar voren heeft gebracht dat met een eventuele afbouw het laten voortduren van de zorgmachtiging juist van belang is, acht de rechtbank het van belang dat de huidige positieve lijn wordt voortgezet zodat er concreet gesproken kan worden over de wensen van betrokkene en het nauwlettend in de gaten kan worden gehouden of betrokkene niet ontregelt. Indien aan de wens van betrokkene om medicatie af te bouwen gehoor wordt gegeven, dan zal dat onder toezicht en stapsgewijs gebeuren. 
 

Rechtbank Rotterdam 14 oktober 2022 (datum publicatie: 23 december 2022), ECLI:NL:RBROT:2022:9793 

Deze Wvggz-zaak staat in het teken van het verlenen van een zorgmachtiging in aansluiting op een voortzetting crisismaatregel als bedoeld in artikel 7:11 Wvggz. Het verzoek tot verlening van de zorgmachtiging wordt afgewezen vanwege een zelfbindingsverklaring van betrokkene. 
 

Rechtbank Noord-Holland 21 december 2022 (datum publicatie: 28 december 2022), ECLI:NL:RBNHO:2022:11641 

In deze Wvggz-zaak wordt het beroep van betrokkene tegen een crisismaatregel ongegrond verklaard en haar verzoek om toekenning van schadevergoeding afgewezen. Betrokkene is in het kader van het opstellen van de medische verklaring gehoord in een voor haar begrijpelijke taal. Er was sprake van een valide reden voor het niet terstond horen van betrokkene. Verder heeft het verhoor binnen de daarvoor gestelde termijn plaatsgevonden. 
 

Rechtbank Noord-Holland 30 november 2022 (datum publicatie: 23 december 2022), ECLI:NL:RBNHO:2022:11352 

Deze Wvggz-zaak gaat over verplichte zorg bij een betrokkene met een alcoholverslaving. Naar het oordeel van de rechtbank wordt het leven van betrokkene volledig beheerst door zijn alcoholgebruik. Betrokkene heeft hier zelf weinig tot geen inzicht in. In nuchtere toestand komt betrokkene de gemaakte behandelafspraken na. Betrokkene onderschat echter de ernst van zijn verslaving en overschat zichzelf, waarbij hij de neiging heeft om het alcoholgebruik te bagatelliseren, hetgeen mede kan voortkomen uit zijn beperkt begrips- en redeneervermogen. Daarbij komt dat de psychiater na onderzoek tot de conclusie is gekomen dat betrokkene wilsonbekwaam bevonden is. De zucht naar alcohol is te groot. Nu uit de recente behandelgeschiedenis is gebleken dat het binnen het vrijwillig kader niet lukt om tot blijvende abstinentie van alcohol te komen, is verplichte zorg de enige mogelijkheid om verdere teloorgang en hersen- en lichamelijke schade te voorkomen. 

 



Wet zorg en dwang (Wzd)

 
Hoge Raad, 16 december 2022 (datum publicatie: 16 december 2022), ECLI:NL:HR:2022:1871 

In deze uitspraak staat de vraag centraal of de tenuitvoerlegging van een machtiging tot onvrijwillige opname en verblijf mogelijk is wanneer meer dan vier weken na dagtekening van de machtiging zijn verlopen. De Hoge Raad heeft onder de Wet Bopz (oud) geoordeeld dat een machtiging onder de opschortende voorwaarde dat de detentie van de betrokkene wordt geschorst of beëindigd, toelaatbaar is, maar dat ook een dergelijke machtiging op grond van art. 10 lid 1 Wet Bopz (oud) niet meer ten uitvoer kan worden gelegd wanneer meer dan twee weken na haar dagtekening zijn verlopen. Deze rechtspraak heeft haar betekenis behouden en geldt evenzeer voor de toepassing van art. 39 lid 7 Wzd. Hoewel het verlenen van een machtiging onder de opschortende voorwaarde dat de voorlopige hechtenis wordt geschorst of beëindigd toelaatbaar is, volgt uit art. 39 lid 7 Wzd dat een dergelijke machtiging niet meer ten uitvoer kan worden gelegd wanneer meer dan vier weken na haar dagtekening zijn verlopen. Ter voorkoming van misverstand verdient het aanbeveling deze beperking in de beschikking tot uitdrukking te brengen. 
 

Hoge Raad, 23 december 2022 (datum publicatie: 23 december 2022), ECLI:NL:HR:2022:1937 

Deze uitspraak gaat over een verzoek van het CIZ om een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van betrokkene te verlenen in een accommodatie als bedoeld in art. 24 Wzd. Het middel klaagt dat de rechtbank, naar aanleiding van het verweer van betrokkene, had moeten onderzoeken of de medewerker van het CIZ die het verzoekschrift heeft ingediend, daartoe bevoegd was overeenkomstig afdeling 10.1.1 Awb. De klacht wordt gegrond verklaard. Het verzoek tot machtiging op de voet van art. 26 Wzd strekt tot (voortzetting van) gedwongen opname, en dus tot (voortduring van) vrijheidsbeneming. Gelet op de aard van een dergelijke maatregel dient bewijs te worden verstrekt van de bevoegdheid van de betrokken medewerker van het CIZ om een dergelijk verzoek in te dienen, als de betrokkene hierom verzoekt. Aan dat verzoek van de betrokkene kunnen geen bijzondere eisen worden gesteld. Het voorgaande lijdt uitzondering indien de bevoegdheid van de betrokken medewerker blijkt uit een voor een ieder toegankelijk, gepubliceerd besluit van het CIZ. Daarvan is in dit geval echter geen sprake. 
 

Rechtbank Rotterdam 5 december 2022 (datum publicatie: 23 december 2022), ECLI:NL:RBROT:2022:11095 

Deze uitspraak gaat over een Wzd-klacht met betrekking tot het niet opnemen van onvrijwillige zorg in het behandelplan via het stappenplan. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van onvrijwillige zorg in de zin van artikel 15 Wzd. Deze onvrijwillige zorg had via het zogeheten stappenplan opgenomen moeten worden in het behandelplan. De rechtbank verklaart de klacht gegrond en kent een schadevergoeding van € 5,- per dag toe (totaal € 875,-).  

 



Zorgverzekeringswet (Zvw)

 
Gerechtshof Amsterdam, 29 november 2022 (datum publicatie: 6 december 2022), ECLI:NL:GHAMS:2022:3330 

Vergoeding plastische chirurgie bij patiënt na verminking als gevolg van operatie rechterborst bij borstkanker. Veroordeling zorgverzekeraar Zilveren Kruis (bekrachtiging vonnis) tot vergoeding over te gaan. Uitleg van begrip verminking uit artikel 2.4 lid 1 sub b Bzv en verder gedefinieerd in het standpunt van het Zorginstituut en toepassing maatstaf Hoge Raad 16 mei 2003 (ECLI:NL:HR:2003:AF4621).  


Hoge Raad, 9 december 2022 (datum publicatie: 9 december 2022),
ECLI:NL:HR:2022:1789 

Vrije artsenkeuze. De Hoge Raad bevestigt in drie arresten dat het beleid van zorgverzekeraars om te werken met generieke kortingspercentages, zonder duidelijke uitzonderingen voor duurdere vormen van zorg, en met vrijblijvende en onzekere hardheidsclausules, niet langer houdbaar is. De Hoge Raad diende te oordelen over de houdbaarheid van een drietal arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uit 2020. Het gerechtshof had geoordeeld dat het huidige vergoedingsbeleid (waarbij gebruik wordt gemaakt van een 'vlaktaks' van veelal 75%, zonder onderscheid aan de hand van de kosten van de zorg) niet in overeenstemming is met de wet. Verzekeraars VGZ, Menzis, CZ en Zilveren Kruis waren met een grote hoeveelheid klachten per verzekeraar tot bijna dertig in totaal) tegen dit oordeel opgekomen in cassatie. Er slaagde slechts één klacht. Lees via deze link verder over deze arresten.  

Hoge Raad, 9 december 2022 (datum publicatie: 9 december 2022), ECLI:NL:HR:2022:1790 
Vrije artsenkeuze. Idem.  

Hoge Raad, 9 december 2022 (datum publicatie: 9 december 2022), ECLI:NL:HR:2022:1791 
Vrije artsenkeuze. Idem. 

 
Rechtbank Gelderland, 14 december 2022 (datum publicatie: 21 december 2022), ECLI:NL:RBGEL:2022:6906

Afwijzing vergoeding plastische chirurgie (haartransplantatie) bij een verzekerde met een passabiliteitsprobleem. De rechtbank oordeelt dat een haartransplantatie bij een passabiliteitsprobleem slechts voor vergoeding in aanmerking komt als er een medische contra-indicatie bestaat voor het dragen van een pruik. 

 



Wet langdurige zorg

Rechtbank Gelderland, 20 juli 2022 (datum publicatie: 7 december 2022), ECLI:NL:RBGEL:2022:6567

Deze zaak gaat over de vraag of het zorgkantoor van de cliënt de PGB-gelden mag terugvorderen die door de SVB aan de zorgverleners van de betreffende cliënt zijn uitbetaald. Op basis van door haar uitgevoerd onderzoek heeft het zorgkantoor geconcludeerd dat de cliënt niet aan de verplichting tot verantwoording van de PGB-gelden heeft voldaan en dat hij langer dan is toegestaan in het buitenland (Turkije) heeft verbleven. In reactie hierop heeft het zorgkantoor besloten de verleningsbeschikking waarbij het PGB is toegekend, in te trekken. Volgens de rechtbank is het niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat het zorgkantoor in de gegeven omstandigheden tot terugvordering van deze bedragen overgaat. 

 
Centrale Raad van Beroep, 23 november 2022 (datum publicatie 1 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2512
 
Het CIZ heeft een aanvraag op grond van de Wlz volgens de Centrale Raad terecht afgewezen. Het CIZ mocht zich bij haar besluit, waarin is vastgesteld dat geen sprake is van blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid, baseren op de medische adviezen van de medisch adviseur. 
 

Centrale Raad van Beroep, 23 november 2022 (datum publicatie: 1 december 2022), ECLI:NL:CRVB:2022:2516

Het CIZ heeft een aanvraag op grond van de Wlz volgens de Centrale Raad terecht afgewezen. Het CIZ mocht zich bij haar besluit, waarin is vastgesteld dat wel sprake is van een lichamelijke handicap maar geen sprake van blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid, baseren op de medische adviezen van de medisch adviseur. 
 

Centrale Raad van Beroep, 1 december 2022 (datum publicatie: 8 december 2022), ECLI:NL:CRVB:2022:2603
 
Het CIZ heeft een aanvraag op grond van de Wlz volgens de Centrale Raad terecht afgewezen. Het CIZ mocht zich bij haar besluit, waarin is vastgesteld dat geen sprake is van blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid, baseren op de medische adviezen van de medisch adviseur. Appellant heeft niet kunnen onderbouwen dat het CIZ in strijd heeft gehand met het zorgvuldigheidsbeginsel. 
 

Rechtbank Midden-Nederland, 24 februari 2022 (datum publicatie: 5 december 2022), ECLI:NL:RBMNE:2022:1326

Het CIZ heeft een aanvraag op grond van de Wlz volgens de Centrale Raad terecht afgewezen. Het CIZ mocht zich bij haar besluit, waarin is vastgesteld dat geen sprake is van blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid, baseren op de medische adviezen van de medisch adviseur. Voor appellant bestaan bovendien nog verschillende behandelmogelijkheden.  
 

Centrale Raad van Beroep 24 november 2022 (datum publicatie: 1 december 2022), ECLI:NL:CRVB:2022:2505

Deze zaak gaat over de vraag of iemand die niet meer woonachtig is in Nederland, verzekerd is voor langdurige zorg. Dat is niet het geval. De Centrale Raad gaat verder in op de vraag in hoeverre het voor bestuursorganen mogelijk is terug te komen op onherroepelijk besluiten.
 

Centrale Raad van Beroep, 30 november 2022 (datum publicatie: 8 december 2022), ECLI:NL:CRVB:2022:2592

Het zorgkantoor heeft het pgb voor 2015 terecht vastgesteld op het bij de subsidieverlening bepaalde bedrag. Volgens de Centrale Raad was dit bedrag niet te laag. De Centrale Raad kent verder geen schadevergoeding toe voor immateriële schade als gevolg van de te late besluitvorming, althans, niet meer dan waar appellant recht op heeft bij een normale termijnoverschrijding op grond van artikel 6 EVRM.
 

Centrale Raad van Beroep, 14 december 2022 (datum publicatie: 20 december 2022), ECLI:NL:CRVB:2022:2724

Het zorgkantoor heeft de aanvraag om zorg op grond van de Wlz volgens de Centrale Raad terecht afgewezen. Reden daarvoor is de aanname dat geen sprake van een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Uit de beschikbare medische informatie is niet gebleken dat appellant al een behandeling met expertise van een arts verstandelijke handicap heeft ondergaan, en een dergelijke behandeling zou mogelijk het functioneren van de appellant kunnen verbeteren.
 

Raad van State 21, december 2022 (datum publicatie: 21 december 2022), ECLI:NL:RVS:2022:3901

De gemeente Amsterdam heeft de aanvraag van appellant voor een urgentieverklaring afgewezen. Appellant woont in Diemen met haar minderjarige dochter. Zij verleent dagelijkse zorg aan haar vader in Amsterdam-Osdorp. Haar vader kampt met medische problemen, waaronder hartproblemen, dementie en diabetes. Appellant moet veel reizen om haar vader te kunnen verzorgen, daarom heeft zij een urgentieverklaring op basis van de mantelzorgregeling aangevraagd. De gemeente heeft de aanvraag afgewezen omdat uit de door appellant overgelegde stukken niet blijkt dat alle voorliggende zorgvoorzieningen, waaronder de Wlz, voor haar vader zijn benut.
 

Centrale Raad van Beroep, 22 december 2022 (datum publicatie 23 december 2022), ECLI:NL:CRVB:2022:2784

Volgens de Centrale Raad heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat betrokkene in aanmerking komt voor zorg op grond van de Wlz. Er is geen sprake van blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid.
 

Centrale Raad van Beroep, 22 december 2022 (datum publicatie: 23 december 2022), ECLI:NL:CRVB:2022:2789

Deze zaak gaat over procesbelang. De SVB had per abuis in de beschikking opgenomen dat appellant verzekerd is voor Wlz van 1 januari 2020 tot en met 13 maart 2020. Appellant kon als gevolg daarvan geen zorgverzekering meer afsluiten voor de periode vanaf 14 maart 2020. Dit heeft de SVB hersteld bij besluit van 9 december 2020. Volgens de Centrale Raad heeft appellant geen belang bij het hoger beroep tegen dat besluit, omdat niet meer in geschil is dat appellant vanaf 1 januari 2020 doorlopend verzekerd is voor de Wlz.
 

Centrale Raad van Beroep, 7 december 2022 (datum publicatie: 13 december 2022), ECLI:NL:CRVB:2022:2660

De Centrale Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte de beroepen van drie betrokkenen ontvankelijk heeft verklaard. Die drie betrokkenen hadden zorg verleend aan verschillende budgethouders, maar zij hebben zelf nooit bezwaar ingesteld tegen de beschikkingen waarmee onverschuldigd betaalde voorschotten zijn teruggevorderd. 
 

Rechtbank Midden-Nederland, 23 mei 2022 (datum publicatie: 27 december 2022), ECLI:NL:RBMNE:2022:2287

De rechtbank overweegt dat het zorgkantoor zich gemotiveerd op het standpunt kon stellen waarom de beoogde gewaarborgde hulp niet voor die taak geschikt is. 
 

Rechtbank Den Haag, 20 december 2012 (datum publicatie: 28 december 2022), ECLI:NL:RBDHA:2022:13897

Deze procedure gaat over de inkoop van Wlz. Twee zorgaanbieders hebben een aanvraag ingediend voor toepassing van de hardheidsclausule door twee zorgkantoren. Die hardheidsclausule geldt als blijkt dat de door de NZa gehanteerde tarieven niet kostendekkend zou zijn. Bij de beoordeling van dat verzoek speelt de financiële positie, waaronder eventuele opgebouwde eigen vermogen ook een rol. In dit geval hebben de zorgkantoren terecht overwogen dat het eigen vermogen toereikend was om het begroot tekort dat het gevolg was van de tarieven, op te vangen.     

 
Rechtbank Gelderland, 15 december 2022 (datum publicatie: 28 december 2022), ECLI:NL:RBGEL:2022:6965

De budgethouder heeft niet voldaan aan de voorwaarden en verplichtingen verbonden aan het pgb. Daarmee was het zorgkantoor bevoegd het pgb in te trekken. Maar het zorgkantoor moet wel onderzoeken en motiveren waarom zij niet heeft afgezien van deze bevoegdheid, nu aan de voorkant, bij de verlening van het pgb, sprake is geweest van gebrekkige controle. Bij het afwegen van de belangen bij het intrekkingsbesluit had het zorgkantoor ook de belangen van de budgethouder moeten afwegen.  

 



Jeugdwet

Rechtbank Amsterdam, 30 november 2022 (datum publicatie: 5 december 2022), ECLI:NL:RBAMS:2022:6711
 
In deze zaak stelt de moeder dat het te lang geduurd heeft voordat haar zoon passende jeugdhulp kreeg. Zij meent dat dit in strijd is met de Jeugdwet en met twee mensenrechtenverdragen (EVRM en IVRK). Zij vordert schadevergoeding van de gemeente. De rechtbank wijst de vorderingen af omdat de gemeente niet is tekortgeschoten in de op haar op grond van de Jeugdwet rustende taak. Dat het kind in een periode van ongeveer anderhalf jaar maar weinig uren opvang heeft gehad is niet veroorzaakt doordat de Gemeente verwijtbaar heeft stilgezeten, maar door omstandigheden buiten de invloedssfeer van de Gemeente. Ook had de Gemeente voor voldoende aanbod gezorgd.  

 

Rechtbank Midden-Nederland, 21 december 2022 (datum publicatie: 21 december 2022), ECLI:NL:RBMNE:2022:5456

Deze zaak gaat over de betaling van nadeclaraties voor jeugdzorg over 2019 en 2020. De rechtbank oordeelt dat de gemeente gehouden is die nadeclaraties uit te betalen, ondanks dat sprake is van vervalbeding voor die declaraties. Dat vervalbeding ziet niet op de situatie waarbij wegens onduidelijkheid overeenkomst verzuimd is alle niet-cliëntgebonden uren te vergoeden. Voorts komt de gemeente niet de bevoegdheid toe betaling op te schorten bij gestelde twijfels over doelmatigheid en rechtmatigheid van de geleverde zorg. 
 
 

Rechtbank Oost-Brabant, 23 december 2022 (datum publicatie 29 december 2022), ECLI:NL:RBOBR:2022:5706

De gemeente Eindhoven heeft meerdere conservatoir beslagen gelegd ten laste van een zorgaanbieder. Een deel van de gelegde beslagen wordt opgeheven omdat de hoogte van de door de gemeente Eindhoven gestelde vordering voorshands onvoldoende aannemelijk is en op basis van een belangenafweging die in het voordeel van de zorgaanbieder uitvalt.
 

Rechtbank Overijssel, 7 december 2022 (datum publicatie: 29 december 2022), ECLI:NL:RBOVE:2022:3648

Veilig Thuis is geen bestuursorgaan. Zij is niet met enig openbaar gezag bekled omdat zij niet eenzijdig de rechten en plichten van derden kan veranderen. Zij fungeert slechts als meldpunt voor gevallen of vermoedens van kindermishandeling en het naar aanleiding van een melding van (een vermoeden van) kindermishandeling onderzoeken of daarvan daadwerkelijk sprake is. 

 



Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

Rechtbank Limburg, 22 november 2022 (datum publicatie: 7 december 2022), ECLI:NL:RBLIM:2022:9258

De gemeente heeft de aanvraag van een inwoner voor een persoonsgebonden budget voor persoonlijke verzorging in het kader van de Wmo 2015 afgewezen. De inwoner heeft daartegen bezwaar gemaakt en de rechtbank gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er geen sprake van spoedeisend belang. Op het moment verleent de partner van de betreffende inwoner de zorg die zij nodig heeft. De inwoner heeft niet aan de hand van enige medische stukken onderbouwd dat haar partner niet langer deze zorg op zich kan nemen vanwege zijn eigen gezondheidstoestand. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
 

Rechtbank Midden-Nederland 25 maart 2022 (datum publicatie: 5 december 2022), ECLI:NL:RBMNE:2022:1314

Deze zaak gaat over resultaatgericht beschikken. Een cliënt heeft bezwaar gemaakt tegen de omvang van de ondersteuning. Maar volgens de rechtbank heeft de gemeente deze op de juiste wijze vastgesteld. De gemeente mocht zich baseren op het toepasselijke normenkader. Niet is gebleken dat met door de cliënt aangedragen medische feiten en omstandigheden, voor zover die betrekking hebben op de periode tot de datum van het bestreden besluit, door de gemeente geen rekening is gehouden.  
 

Centrale Raad van Beroep 30 november 2022 (datum publicatie: 8 december 2022),
De cliënt kan met het AOV reizen en dat in met de combinatie van een scootmobiel en een een elektrische rolstoel levert de gemeente een passende bijdrage aan een situatie waarin appellant in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid en participatie. De cliënt voldoet niet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een bruikleenauto.   


Centrale Raad van Beroep 22 november 2022 (datum publicatie 6 december 2022), ECLI:NL:CRVB:2022:2569

In deze zaak bestaat discussie over de vraag of de gemeente terecht de aanvraag voor een pgb voor individuele begeleiding had mogen weigeren. Volgens de Centrale Raad voldoet het onderzoek van de gemeente niet aan het stappenplan zoals uiteengezet in de rechtspraak. Uit het door de medewerker van HSB opgestelde ongedateerde gezinsplan en de rapportage van het college, blijkt dat is onderzocht wat de hulpvraag is van de cliënt en welke problemen zij ondervindt bij de zelfredzaamheid en participatie. Uit het onderzoek is echter – anders dan het college kennelijk meent – niet concreet inzichtelijk geworden welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om daaraan een passende bijdrage te leveren. Zo volgt uit het GGD-advies van 13 september 2019 dat de medisch adviseur begeleiding door Visio weliswaar voor de hand liggend acht gelet op de daar aanwezige expertise in de omgang met visueel gehandicapten, maar ook dat er vanuit medisch inhoudelijk perspectief geen bezwaar bestaat tegen begeleiding door een specifiek persoon, zij het dat het niet noodzakelijk is dat uitsluitend die persoon de begeleiding mag leveren. De begeleiding moet veranderingsgericht zijn en gericht op bevordering van de zelfstandigheid. In hoeverre die persoon gedurende de periode dat zij betrokkene al begeleidt daarin is geslaagd heeft de medisch adviseur niet kunnen beoordelen. De omvang van de maatwerkvoorziening heeft de medisch adviseur niet nader kunnen bepalen. Verder onderzoek is achterwege gebleven. 


Rechtbank Overijssel, 17 oktober 2022 (datum publicatie: 1 december 2022),
ECLI:NL:RBOVE:2022:2987

De rechtbank is van oordeel dat de gemeente de hoogte van het pgb heeft mogen bepalen op basis van het netwerktarief van € 20,- per uur. Ook is de rechtbank van oordeel dat de gemeente aannemelijk heeft gemaakt dat de cliënt in aanmerking komt voor de Wlz en dat verweerder in het bestreden besluit 2 de toekenning van de maatwerkvoorziening voor de duur van zeven maanden heeft kunnen handhaven.   

 
Rechtbank Den Haag, 17 november 2022 (datum publicatie 1 december 2022), ECLI:NL:RBDHA:2022:12623

De gemeente mocht het recht op een pgb van de cliënten van eiseres herzien. De administratie van eiseres bevat onregelmatigheden. Hierdoor is niet gewaarborgd dat de zorgverlening van eiseres aan de daaraan te stellen eisen voldoet.
 

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21 december 2022 (datum publicatie: 23 december 2022), ECLI:NL:RBZWB:2022:7868
De gemeente heeft ten onrechte de cliëntenstop die zij jegens een zorgaanbieder heeft opgelegd, gehandhaafd. Het college is geadviseerd door de toezichthouders over een cliëntenstop, maar het college heeft nagelaten de zorgaanbieder te informeren over de vraag of zij de cliëntenstop handhaaft en wat de zorgaanbieder kan doen om de cliëntenstop op te heffen. 


Centrale Raad van Beroep 16 december 2022 (datum publicatie: 20 december 2022),
ECLI:NL:CRVB:2022:2720

De gemeente heeft terecht de aanvraag om een maatwerkvoorziening voor vervoer in de vorm van een gesloten buitenwagen op grond van de Wmo afgewezen. De Centrale Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de gemeente bestreden besluit mocht baseren op het medisch advies van het IAB van 18 april 2019. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat dit advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen.
 

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 6 december 2022 (datum publicatie: 13 december 2022), ECLI:NL:RBZWB:2022:7425
 
Deze zaak gaat over de vraag of de gemeente de omvang van huishoudelijke hulp op de juiste manier heeft vastgesteld. Volgens de rechtbank is dit het geval. De gemeente mocht zich op het normenkader dat in 2016 is opgesteld door HHM en KPMG verlaten. De gemeente heeft ook op de juiste wijze onderzocht of de indicatie die uit het normenkader volgde, passend was voor de cliënten gezien diens specifieke kenmerken en omstandigheden.  

 
Centrale Raad van Beroep, 22 december 2022 (datum publicatie: 23 december 2022), ECLI:NL:CRVB:2022:2785

Volgens de Centrale Raad heeft de gemeente de aanvraag voor opvang op grond van de Wmo terecht afgewezen. De betreffende cliënt beschikte over voldoende doen- en regievermogen om zelf in het onderdak te voorzien.  

Rechtbank Limburg, 20 december 2022 (datum publicatie: 27 december 2022), ECLI:NL:RBLIM:2022:10210 en ECLI:NL:RBLIM:2022:10209

De gemeente heeft zich bij het beslissen op een aanvraag om huishoudelijke hulp gebaseerd op een oude verordening. Op basis van die verordening deed de gemeente een inkomenstoets. Omdat de betreffende cliënt geen gegevens had aangeleverd, heeft de gemeente de aanvraag afgewezen. Maar de inkomenstoets is op basis van de huidige wetgeving niet meer geboden bij het beslissen op aanvragen door gemeenten.  


Rechtbank Amsterdam, 12 oktober 2022 (datum publicatie: 21 december 2022), ECLI:NL:RBAMS:2022:5844

Volgende de rechtbank heeft de gemeente een aanvraag om een financiële tegemoetkoming  voor meerkosten in verband met een verhuizing op grond van de Wmo terecht afgewezen. De gemeente mocht zich bij het oordeel baseren op het advies van IAB.


Centrale Raad van Beroep, 15 december 2022 (datum publicatie 22 december 2022), ECLI:NL:CRVB:2022:2732

Volgens de Centrale Raad heeft de gemeente terecht een aanvraag voor ambulante begeleiding op grond van de Wmo afgewezen. De gemeente heeft op goede gronden overwogen dat de betreffende cliënt haar beperkingen kan verminderen of wegnemen met mantelzorg, vanuit haar sociaal netwerk en met gebruikmaking van algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen.
 

Centrale Raad van Beroep, 14 december 2022 (datum publicatie: 22 december 2022), ECLI:NL:CRVB:2022:2725

Volgens de Centrale Raad heeft de gemeente een aanvraag om opvang op grond van de Wmo terecht afgewezen. De opvangvoorzieningen zoals de betreffende verzoeker wil, valt niet onder de Wmo maar onder verantwoordelijkheid van de staatssecretaris.
 

Centrale Raad van Beroep,  22 december 2022 (datum publicatie: 27 december 2022), ECLI:NL:CRVB:2022:2801

Deze zaak gaat over de vraag of de omvang van huishoudelijk hulp zoals toegekend door de gemeente juist is. De Centrale Raad oordeelt dat dit het geval is omdat sprake is van gebruikelijke hulp. De rapporten van Lechner Consult bevatten geen aanknopingspunten voor het oordeel dat van appellant geen gebruikelijke hulp bestaande uit de wasverzorging en het strijkwerk kan worden gevergd in het huishouden. Met de verstrekte maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden naar een omvang van 120 minuten per week heeft de gemeente een passende bijdrage geleverd. 
 

Centrale Raad van Beroep, 21 december 2022 (datum publicatie: 22 december 2022), ECLI:NL:CRVB:2022:2741

Volgens de Centrale Raad heeft de gemeente een aanvraag om een woningaanpassing terecht afgewezen. Op grond van de verordening van de gemeente verstrekt zij geen voorziening indien de betreffende cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning.
 

Centrale Raad van Beroep, 15 december 2022 (datum publicatie: 20 december 2022), ECLI:NL:CRVB:2022:2721

Volgens de Centrale Raad heeft de gemeente terecht een aanvraag om een maatwerkvoorziening in de vorm van een traplift en de aanvraag om een vergoeding van de aanschaf van een auto afgewezen. De gemeente was niet gehouden om de betreffende cliënt een traplift te verstrekken omdat zij was verhuisd van een voor haar geschikte woning naar een woning die, gelet op haar beperkingen, niet geschikt voor haar was. Ook in hoger beroep heeft zij niet met concrete en verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een andere belangrijke reden om toch een traplift te verschaffen.
 

Centrale Raad van Beroep, 22 december 2022 (datum publicatie: 23 december 2022), ECLI:NL:CRVB:2022:2783

In deze zaak heeft de betreffende inwoner een scootmobiel als maatwerkvoorziening. De inwoner is hierover niet tevreden en wil een andere. Daartoe vraagt zij een pgb aan. De gemeente heeft volgens de Centrale Raad terecht een pgb verstrekt ter waarde van een scootmobiel van categorie 10 die zij in natura ook zou hebben gekregen. Dat de cliënt dit bedrag niet genoeg vindt omdat zij daarmee niet de scootmiobiel van voorkeur kan kopen maakt niet uit. De cliënt heeft niet aannemelijk gemaakt dat een dergelijke categorie niet passend is en binnen die categorie is voldoende keuzemogelijkheid om een passende scootmobiel te kopen.
 

Centrale Raad van Beroep, 8 december 2022 (datum publicatie: 13 december 2022), ECLI:NL:CRVB:2022:2633

Volgens de Centrale Raad heeft de gemeente de urenomvang van de maatwerkvoorziening ‘Ondersteuning Zelfstandig Leven’ juist vastgesteld. De gemeente heeft voldoend rekening gehouden met de specifieke omstandigheden van de betreffende inwoner en voldoende onderbouwd dat 2 uur per week voldoende is.
 

Rechtbank Den Haag, 15 december 2022 (datum publicatie: 29 december 2022), ECLI:NL:RBDHA:2022:13610

Deze zaak gaat over de vraag hoeveel ondersteuning een cliënt gekregen heeft van een zorgverlener bij wie zorg met behulp van een pgb is ingekocht. De zorgverlener heeft geen urenregistraties bijgehouden. Dit komt voor zijn rekening en risico. De gemeente mocht het aantal uren schatten. 
 

Rechtbank Noord-Holland, 15 november 2022 (datum publicatie: 23 december 2022), ECLI:NL:RBNHO:2022:11315

De rechtbank overweegt dat de betreffende inwoner geen materieel belang heeft bij de heroverweging van het besluit waarmee zijn aanvraag om een Wmo-voorziening is afgewezen. De betreffende cliënt ontvangt namelijk reeds zorg op grond van de Wlz. Wel heeft deze een formeel belang in verband met de vergoeding van de gemaakte proceskosten. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit inderdaad een motiveringsgebrek kent en dat het beroep gegrond.
 

Rechtbank Den Haag, 13 december 2022 (datum publicatie: 27 december 2022), ECLI:NL:RBDHA:2022:13560

Volgens de rechtbank heeft de gemeente het stappenplan van de Centrale Raad die geldt bij het vaststellen van de aanspraak onder de Wmo onvoldoende gevolgd. De gemeente heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de hulpvraag van de inwoner. Het beroep is gegrond.
 


 


Tuchtrecht

Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 14 december 2022 (datum publicatie: 14 december 2022), C2022/1228 en C2022/1248, ECLI:NL:TGZCTG:2022:205

Klacht tegen arts. Door de informatie op de website van de arts is klaagster ten onrechte in de veronderstelling geraakt dat de arts plastisch chirurg was. Het Centraal Tuchtcollege verwijt de arts dat hij heeft nagelaten deze verwarring weg te nemen. De kwalificatie misleiding, die het Regionaal Tuchtcollege nog wel aannam, laat het Centraal Tuchtcollege achterwege. Dat de arts de enige arts is in zijn praktijk ontslaat de arts niet van de algemene dossierplicht.  In beroep zet het Centraal Tuchtcollege uiteen dat een zorgverlener op grond van artikel 13 van de Wkkgz de geldende klachtenregeling op een passende wijze onder de aandacht moet brengen. Daarnaast verklaart het Centraal Tuchtcollege ook de klacht ook ten aanzien van grensoverschrijdend gedrag gegrond en houdt het de maatregel van berisping in stand. 

 
Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 12 december 2022 (datum publicatie: 20 december 2022), C2022/1384, ECLI:NL:TGZCTG:2022:225

Klacht van apotheker tegen drie apothekers. Klager is apotheker en eigenaar van twee apotheken. Klager verwijt de beklaagde apothekers dat zij zich in de hoedanigheid van bestuurder van de apothekersvereniging bewust schuldig hebben gemaakt aan machtsmisbruik en misbruik van de apothekersvereniging. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht niet-ontvankelijk. Klager komt van die beslissing in beroep, maar trekt dit beroep later in. Klager kan met het oog op de rechtszekerheid buiten de beroepstermijn niet terugkomen op deze intrekking. Het Centraal Tuchtcollege verklaart klager niet-ontvankelijk. 

 
Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 19 december 2022 (datum publicatie: 19 december 2022), C2022/1259, ECLI:NL:TGZCTG:2022:223  

Klacht tegen internist-oncoloog. In het ziekenhuis waar de internist werkzaam was is binnen de vakgroep een enquête gehouden over het opleidingsklimaat. Uit deze enquête en uit verder onderzoek komt disfunctioneren van verweerder naar voren op onderwerpen als bereikbaarheid, aanspreekbaarheid, communicatie en bejegening. Er volgt een persoonlijk ontwikkelingsplan, een schriftelijke waarschuwing en begeleiding door een coach. Tijdens dit traject treedt klaagster sub 3 in dienst voor een opleiding tot verpleegkundige specialist. Zij geeft op verzoek van verweerder meerdere keren zelfstandig uitslagen van scans aan patiënten door zonder supervisie. Op enig moment doet zij eerst mondeling en later formeel melding van seksuele intimidatie/grensoverschrijdend gedrag door de internist. Het Regionaal Tuchtcollege acht de klachten van het ziekenhuis, het MSB en klaagster sub 3 gegrond en legt aan de internist de maatregel van doorhaling van zijn inschrijving in het BIG-register op. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van de internist tegen deze beslissing. Dit betekent dat de internist zijn werk in die hoedanigheid niet meer mag uitoefenen. 


Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 19 december 2022 (datum publicatie: 19 december 2022), C2022/1205, ECLI:NL:TGZCTG:2022:220 

Klacht tegen specialist ouderengeneeskunde. Klaagsters zijn de echtgenote en dochter van de overleden patiënt. Zij zijn erg ontevreden over het verloop van de behandeling van patiënt in het verpleeghuis voorafgaand aan zijn overlijden en vinden het moeilijk te verwerken dat zij geen kans hebben gehad om afscheid te nemen. Zij verwijten verweerster – kort gezegd – gebrek aan communicatie. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege vernietigt die beslissing, verklaart de klacht alsnog gegrond, legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op en gelast geanonimiseerde publicatie van de beslissing. 

Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 14 december 2022 (datum publicatie: 14 december 2022), C2022/1302, ECLI:NL:TGZCTG:2022:203 

Klacht tegen gz-psycholoog. Klager is tijdelijk opgenomen geweest in een forensisch psychiatrische kliniek. Op één van de afdelingen waar hij verbleef was de gz-psycholoog werkzaam en klagers regiebehandelaar. In dat verband maakt klager de gz-psycholoog meerdere verwijten. Zo zou de gz-psycholoog niet hebben ingegrepen toen klager werd bedreigd door een medepatiënt en zij zou zijn vergeten klager op te geven voor cursussen. Ook zou er enige tijd geen behandelplan zijn geweest en het behandelplan zou ook niet met klager zijn besproken. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door klager ingestelde beroep. 

Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 19 december 2022 (datum publicatie 19 december 2022), C2021/1171, ECLI:NL:TGZCTG:2022:2019 

Klacht tegen kinderarts. In 2017 werd na een zwangerschap van 35 weken de tweeling van klagers geboren in het ziekenhuis waar de kinderarts werkzaam is. Eén van de twee kinderen werd vanwege zijn prematuriteit opgenomen op de afdeling neonatologie. Op enig moment is door de kinderarts besloten een navelvenelijn te plaatsen. Nadat de situatie van het patiëntje was verslechterd, is hij overgeplaatst naar een academisch ziekenhuis. Daar werd vastgesteld dat sprake was van sepsis en een trombus in het bloedvat waarin de navelvenelijn was aangebracht. Klagers verwijten de kinderarts onder meer dat zij bij het aanbrengen van de navelvenelijn 1. geen toestemming heeft gevraagd, 2. geen informatie heeft gegeven over de risico’s, 3. onzorgvuldig heeft gehandeld en 4. geen maatregelen heeft getroffen om de risico’s te verkleinen. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klagers.    


Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 20 december 2022 (datum publicatie: 20 december 2022), A2022/4199, ECLI:NL:TGZRAMS:2022:188 

Gegronde klacht tegen een huisarts. Klaagster is door de huisarts gezien op de huisartsenpost (HAP) in verband met pijnklachten. Klaagster verwijt de huisarts haar Naproxen te hebben voorgeschreven ondanks dat zij aangaf hiervoor een allergie te hebben. Ook verwijt zij hem niet adequaat te hebben gereageerd op de telefonische terugkoppeling van de apothekersassistent dat zij bij het verstrekken van de Naproxen een ‘intolerantie-melding’ kreeg. Tot slot verwijt klaagster de huisarts onvoldoende empathie te hebben getoond. Het college overweegt als volgt. De huisarts had onvoldoende grond om de allergie/intolerantie-meldingen in te schatten als bijwerkingen. Hij heeft met deze handelwijze risicovol jegens klaagster gehandeld. Hij had als hij tóch Naproxen wilde voorschrijven, eerst contact op moeten nemen met de eigen huisarts van klaagster om dit te bespreken, om zo een weloverwogen beslissing te kunnen nemen. Klacht gegrond. Berisping. Publicatie. 


Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven, 30 november 2022 (datum publicatie: 12 december 2022), H2021/3416, ECLI:NL:TGZREIN:2022:64 

Bedrijfsarts had alleen voor ogen dat zieke werknemer en werkgever uiteen moesten. Buiten vakgebied begeven met (onjuiste) juridische adviezen over einde arbeidsovereenkomst. Geen onderzoek arbeidsongeschiktheid of pesten door collega. Tegengestelde adviezen. 2e spoor re-integratie afgedaan als onhaalbaar. Gegrond, berisping. 



Bestuurdersaansprakelijkheid 

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27 december 2022 (datum publicatie: 29 december 2022), ECLI:NL:GHARL:2022:11162 

De casus betreft een zorgstichting die twee woongroepen heeft opgezet voor jongvolwassenen met een (verstandelijke) beperking die zelfstandig willen wonen, maar 24-uurs begeleiding en zorg nodig hebben. Door appellant zijn twee leningen aan de stichting verstrekt. In 2016 wordt de stichting op eigen aangifte failliet verklaard, voornoemde leningen zijn niet terugbetaald. Appellant stelt dat sprake is van onbehoorlijk bestuur van de bestuurders, en onbehoorlijke taakvervulling van de interne toezichthouder. De vraag of sprake is van onbehoorlijke taakvervulling waar de bestuurders een persoonlijk ernstig verwijt van kan worden gemaakt, moet worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Dit betreft de toetsingsmaatstaf van artikel 2:9 BW, die eveneens de maatstaf van artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad, externe bestuurdersaansprakelijkheid) inkleurt. Bij benadeling van een schuldeiser, kan grond zijn voor aansprakelijkheid van het bestuurder indien de bestuurder (i) namens de rechtspersoon heeft gehandeld, en hij wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat de rechtspersoon niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem ter zake van de benadeling geen persoonlijk verwijt gemaakt kan worden (Beklamel-norm). Voorts is vereist dat de bestuurder (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de rechtspersoon haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. Het handelen moet daarbij zodanig onzorgvuldig zijn jegens die schuldeisers, dat de bestuurder daarvan een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt.  

Voor aansprakelijkheid van de raad van toezicht geldt het uitgangspunt dat de raad van toezicht mag afgaan op de door het bestuur verstrekte informatie en uitgaan van de volledigheid en juistheid daarvan. In bijzondere omstandigheden moet de raad van toezicht het toezicht intensiveren. 

Mede in het licht van het gegeven dat appellant bij het verstrekken van de leningen bekend was met de financiële situatie van de stichting en het risico dat verbonden was aan zijn investering, is geen sprake van bestuurdersaansprakelijkheid. Omdat de aansprakelijkheid van het bestuur niet komt vast te staan, kan ook de toezichthouder niet het verwijt worden gemaakt dat hij onvoldoende toezicht heeft gehouden. De vorderingen worden afgewezen. 
   



Medezeggenschap

Gerechtshof Amsterdam, 22 december 2022 (datum publicatie: 30 december 2022), ECLI:NL:GHAMS:2022:3638 

Deze zaak gaat om een voorgenomen besluit tot wijziging van de governance van een zorginstelling door uitbreiding van de raad van bestuur en de raad van commissarissen van een zorginstelling met de twee aandeelhouders (joint venture partners). Deze wijziging strekt er volgens de aandeelhouders toe hen beter dan voorheen in staat te stellen goed toezicht op de zorginstelling uit te oefenen. De ondernemingsraad van de zorginstelling is het met het besluit niet eens, onder meer omdat het afbreuk zou doen aan de “eigenstandigheid” van de zorginstelling. De Ondernemingskamer acht tegen de door de zorginstelling geschetste achtergrond de opvatting van de zorginstelling dat het voorgenomen besluit de eigenstandigheid van de zorginstelling niet nadelig beïnvloedt, begrijpelijk.  

Ten aanzien van de governance overweegt de Ondernemingskamer dat het niet ongebruikelijk is dat joint venture partners zitting nemen in het bestuur en dat daartegen op zichzelf ook geen bezwaar bestaat. Als bestuurders zijn zij hoe dan ook gehouden tot een behoorlijke taakvervulling en dienen zij zich te richten naar het belang van de zorginstelling en de aan haar verbonden organisatie. Bij een reëel risico op belangenverstrengeling dienen zij verhoogde zorgvuldigheid in acht te nemen.  

Over de noodzaak en wenselijkheid van de voorgenomen uitbreiding van de raad van commissarissen met twee commissarissen uit de raden van commissarissen van de joint venture partners kan weliswaar verschillend worden gedacht, maar omdat er naar het oordeel van de Ondernemingskamer verschillende waarborgen zijn voor een onafhankelijke taakinvulling door de commissarissen afkomstig uit de raden van commissarissen van de joint venture partners, is er volgens de Ondernemingskamer onvoldoende grond om te oordelen dat het besluit in redelijkheid niet genomen kon worden.  

De Ondernemingskamer volgt de ondernemingsraad voorts niet in zijn opvatting dat de zorginstelling niet in redelijkheid tot het voorgenomen besluit kon komen omdat het medezeggenschapstraject gebrekkig is geweest.