Nadeelcompensatieverzoek op grond van de Tracéwet
Voor zover een verjaringstermijn niet uit de Tracéwet voortvloeit, kan de aanspraak op nadeelcompensatie niet worden beknot door in een beleidsregel alsnog in een verjaringstermijn te voorzien.
Voor zover een verjaringstermijn niet uit de Tracéwet voortvloeit, kan de aanspraak op nadeelcompensatie niet worden beknot door in een beleidsregel alsnog in een verjaringstermijn te voorzien.
Het verhuren van een regulier / normaal woonhuis als vakantiewoning is niet altijd toegestaan. Om hier als college met succes tegen op te kunnen treden, moet de verhuur in strijd zijn met het bestemmingsplan en moet voldoende duidelijk zijn wanneer er sprake is van méér dan incidentele verhuur.
Een huurovereenkomst van parkeerterreinen kwalificeert als concessieovereenkomst in de zin van de Aanbestedingswet als de 'huurder' ook verplicht is de terreinen te exploiteren.
Een zonnepark kan vergund worden op basis van artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). In dat geval wordt een vergunning verleend voor een tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan voor een periode van 10 jaar. In een uitspraak van 4 april 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) dit goed gekeurd. Op 19 september 2018 zijn de spelregels voor het verkrijgen van een Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE) aangepast, waardoor een zonnepark dat gerealiseerd wordt met een kruimelvergunning niet (langer) subsidiabel is.
Uit een nog niet-gepubliceerde uitspraak van Hof Den Haag van 21 september 2018 volgt dat bij transformaties van kantoren naar woningen, kopers van woningen eerder een beroep kunnen doen op het 2%-tarief in de overdrachtsbelasting. Dit is in navolging op de uitspraak van Rechtbank Den Haag van 30 november 2017. De procedure is gevoerd door Gerton Rademaker van ons kantoor. Hij voerde de procedure namens de projectontwikkelaar.
Op 6 september is het wetsvoorstel voor wijziging van de Crisis- en herstelwet (transitiewet Omgevingswet) ingediend bij de Tweede Kamer. De wijzigingen moeten onder meer woningbouw versnellen en duurzame ontwikkelingen faciliteren.
Uitspraak ter illustratie van de samenhang tussen de omgevingsvergunning en de Wet Bibob, waarin het ‘betrokkene-begrip’ centraal staat.
De coördinatieregeling als bedoeld in artikel 3.30 van de Wro maakt het mogelijk dat een bestemmingsplan en daarop gebaseerde omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ tegelijkertijd worden voorbereid en bekendgemaakt. Daarmee kan een ruimtelijke ontwikkeling aanzienlijk worden versneld. In een uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2018 wordt nog eens bevestigd dat dit argument – snelheid – een legitiem argument is om de coördinatieregeling toe te passen.
Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt niet weg dat het college bij de vaststelling van een wijzigingsplan dient na te gaan of wijziging van de oorspronkelijke bestemming uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, gerechtvaardigd is.
Op 15 augustus 2018 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State nog eens herhaald in welke gevallen degene die verzoekt om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als belanghebbende bij de beslissing op dat verzoek kan worden aangemerkt.
Bij branchebeschermingsafspraken komt een vastgoedeigenaar met zijn koper (of huurder) van winkelruimte overeen dat hij in een winkelcentrum geen ruimten zal verhuren of verkopen aan een met de koper (huurder) concurrerende onderneming. Branchebeschermingsovereenkomsten kunnen in strijd zijn met het kartelverbod, zoals Lidl betoogt in een nog lopende zaak bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
De Afdeling bestuursrechtspraak van Raad van State past over het algemeen een strakke lijn toe als het gaat om de beginselplicht tot handhaving. Een uitzondering hierop, omdat dit onevenredig zou zijn, komt in de praktijk niet vaak voor. Daarom is het zeer de moeite waard om stil te staan bij een uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2018 (ECLI:LNL:RVS:2018:2525) waarin die evenredigheid wél wordt aangenomen op basis van specifieke omstandigheden met betrekking tot onder andere de ontruimingstitel, de ingrijpendheid van het besluit, de mate van concreetheid van de plannen en het belang van eenduidig beleid. De uitspraak bevat voor de handhavingspraktijk nog een andere belangrijke les. Onder omstandigheden kan een gemeente namelijk verplicht zijn om in het weigeringsbesluit kenbaar te maken wanneer wél tot handhaving zal worden overgegaan.