1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Jurisprudentie Gezondheidszorg gepubliceerd in september 2023

Jurisprudentie Gezondheidszorg gepubliceerd in september 2023

Deze bijdrage bevat een overzicht van de jurisprudentie op het gebied van de gezondheidszorg (o.a. Wet verplichte ggz (Wvggz), Wet zorg en dwang (Wzd), zorginkoop, sociaal domein, bekostiging, patiëntenrechten, medische aansprakelijkheid, ondernemingsrecht, medezeggenschap, vastgoed en fiscaal) die in de maand september 2023 is gepubliceerd.
Leestijd 
Auteur artikel Marieke van Dongen
Gepubliceerd 05 oktober 2023
Laatst gewijzigd 09 oktober 2023

Wet verplichte ggz (Wvggz)

Parket bij de Hoge Raad, 28-07-2023 (datum publicatie: 01-09-2023), ECLI:NL:PHR:2023:703 

In deze zaak op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) is een crisismaatregel genomen op basis van een medische verklaring die is opgesteld door een psychiater die niet voldeed aan de onafhankelijkheidseis. Op dezelfde dag, na het nemen van de crisismaatregel, heeft een onafhankelijke psychiater in een door hem ondertekende brief verklaard dat hij de betrokkene heeft onderzocht en zonder voorbehouden instemt met de medische verklaring. In cassatie gaat het om de vraag of de rechtbank heeft kunnen oordelen dat de herbeoordeling en instemming van de onafhankelijk psychiater voldoende is om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel te verlenen.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-08-2023 (datum publicatie: 01-09-2023), ECLI:NL:RBZWB:2023:6045 
Deze uitspraak gaat over een door de officier van justitie ingediend verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg. Het verzoek wordt toegewezen.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-08-2023 (datum publicatie: 01-09-2023), ECLI:NL:RBZWB:2023:6046
Deze uitspraak gaat over een door de officier van justitie ingediend verzoek tot verlenging van een crisismaatregel, als bedoeld in artikel 7:7 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg. Het verzoek wordt toegewezen.  

Rechtbank Noord-Holland, 01-09-2023 (datum publicatie: 07-09-2023), ECLI:NL:RBNHO:2023:8904
Deze uitspraak staat in het teken van de afwijzing van een verzoek van de Officier van Justitie tot het verlenen van een zorgmachtiging. De rechtbank is er gelet op het plan van aanpak en de toelichting ter zitting van overtuigd dat betrokkene de benodigde zorg op vrijwillige basis zal accepteren. 

Rechtbank Noord-Nederland, 04-09-2023 (datum publicatie: 07-09-2023), ECLI:NL:RBNNE:2023:3718
Deze uitspraak gaat over een schadevergoedingsverzoek. In beginsel is het reguliere aansprakelijkheidsrecht van toepassing. Verzoekster moet stellen dat zij schade heeft geleden en dat er een causaal verband bestaat tussen zijn schade en de normschending. De wetgever heeft met artikel 10:12 lid 3 Wvggz echter een laagdrempelige regeling in de wet opgenomen ten aanzien van een verzoek om schadevergoeding door een belanghebbende. Om die reden stelt de rechtbank geen hoge eisen aan de onderbouwing van schade, zolang het aannemelijk is dat er schade is. Verzoekster stelt dat zij in de periode in de periode van 11 augustus 2022 tot 21 april 2023 onterecht ervan is uitgegaan dat zij een zorgmachtiging had en dat zij deze periode in onzekerheid verkeerde. Dit standpunt deelt de rechtbank niet. De rechtbank stelt namelijk voorop dat de zorgmachtiging van 11 augustus 2022 op grond van artikel 6:4 lid 6 Wvggz uitvoerbaar bij voorraad was. Ongeacht de ingestelde cassatieprocedure, kon de GGZ wel gebruik maken van de zorgmachtiging en dat had betrokkene kunnen en moeten weten. De rechtbank bepaalt dat aan verzoekster geen bedrag aan schadevergoeding wordt uitgekeerd. 

Rechtbank Overijssel, 24-04-2023 (datum publicatie: 07-09-2023), ECLI:NL:RBOVE:2023:3580 
In deze zaak is de driedagentermijn uit de Wvggz overschreden. De Algemene termijnenwet (hierna: Atw) brengt echter mee dat het verzoek toch kan worden behandeld. Artikel 2 Atw bepaalt dat in die termijn ten minste twee dagen moeten voorkomen die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag zijn. Hierdoor kan een verzoek tot voortzetting van een crisismaatregel dat op vrijdag is ingediend, zoals in deze situatie het geval is, ook nog op dinsdag behandeld worden. In de visie van de advocaat zou een op vrijdagmiddag laat binnengekomen verzoek nog op maandag moeten worden behandeld, hetgeen aan een ordentelijke voorbereiding in de weg zou staan. 

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-08-2023 (datum publicatie: 08-09-2023), ECLI:NL:RBZWB:2023:6255
Deze uitspraak gaat over een door de officier van justitie ingediend verzoek tot verlenging van een crisismaatregel, als bedoeld in artikel 7:7 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg. Het verzoek wordt toegewezen.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-08-2023 (datum publicatie: 08-09-2023), ECLI:NL:RBZWB:2023:6253 
Deze uitspraak gaat over een door de officier van justitie ingediend verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg. Het verzoek wordt toegewezen. 

Rechtbank Midden-Nederland, 01-09-2023 (datum publicatie: 12-09-2023), ECLI:NL:RBMNE:2023:4644 
In deze zaak bestaat er veel onduidelijkheid over het ernstig nadeel dat zou voortvloeien uit de staat van de woning van betrokkene. Verplichte zorg is een ultimum remedium. Er is niet voldaan aan vereisten van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid zodat de rechtbank het resterende deel van verzoek tot zorgmachtiging afwijst. 

Rechtbank Rotterdam, 21-07-2023 (datum publicatie: 13-09-2023), ECLI:NL:RBROT:2023:7851 
Deze uitspraak gaat over een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel als bedoeld in artikel 7:7 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg. De rechtbank verleent de machtiging. 

Parket bij de Hoge Raad, 28-07-2023 (datum publicatie: 15-09-2023), ECLI:NL:PHR:2023:704 
In deze Wvggz-zaak heeft de rechtbank geoordeeld dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis in de vorm van een bipolaire I stoornis met een (hypo)manische periode. In cassatie wordt geklaagd dat dit oordeel niet juist althans onbegrijpelijk is nu de psychiater die de medische verklaring heeft opgemaakt en de zorgverantwoordelijke tot een ander oordeel komen over de episode waarin betrokkene verkeert. Daarnaast wordt geklaagd dat de rechtbank ten onrechte het beroep op wilsbekwaam verzet heeft gepasseerd aangezien de ernstige psychische schade voor anderen niet is vastgesteld en onvoldoende uit de stukken blijkt. Ook heeft de rechtbank onvoldoende rekening gehouden met de wensen en voorkeuren van betrokkene en met de criteria voor verplichte zorg zoals bedoeld in art. 3:3 Wvggz. 

Hoge Raad, 15-09-2023 (datum publicatie: 15-09-2023), ECLI:NL:HR:2023:1220 
In deze zaak is er een zorgmachtiging verleend terwijl betrokkene niet ter zitting is verschenen, maar wel per aangetekende en voor ontvangst getekende brief is opgeroepen. Art. 6:1 lid 1 Wvggz bepaalt dat de rechter de betrokkene hoort na ontvangst van het verzoekschrift voor een zorgmachtiging, tenzij de rechter vaststelt dat de betrokkene niet in staat is of niet bereid is zich te doen horen. Het gaat hier om meer dan hetgeen reeds voortvloeit uit het fundamentele beginsel van een behoorlijke rechtspleging dat iedere partij de gelegenheid moet krijgen om haar standpunt naar voren te brengen voordat de rechter een beslissing neemt. Ook dient immers zoveel mogelijk gewaarborgd te zijn dat aan iemand niet verplichte zorg kan worden opgelegd zonder dat hij, zo hij dit wenst, zelf door de rechter wordt gehoord. Het is tegen deze achtergrond dat de onderzoeksplicht van de rechter naar de bereidheid van de betrokkene om zich te doen horen en de motivering van zijn vaststelling dat die bereidheid niet aanwezig was, moeten worden beoordeeld. De rechtbank heeft aan haar vaststelling dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen ten grondslag gelegd dat betrokkene de deur niet opendoet voor familie en hulpverleners en dat hij tweemaal de deur niet heeft opengedaan voor de onafhankelijke psychiater die hem in het kader van de procedure voor de zorgmachtiging heeft geprobeerd te onderzoeken. De rechtbank heeft echter niet vastgesteld dat betrokkene op deze momenten thuis was. Daarbij komt dat de advocaat van betrokkene ter zitting heeft verklaard dat hij geen contact heeft kunnen krijgen met betrokkene en dat hij het belangrijk vindt dat betrokkene wordt gehoord, en dat de advocaat om aanhouding heeft verzocht. In het licht van deze omstandigheden heeft de rechtbank zonder nader onderzoek niet met voldoende zekerheid kunnen vaststellen dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-08-2023 (datum publicatie: 18-09-2023), ECLI:NL:GHARL:2023:7010 
Deze uitspraak gaat (onder meer) over een verzoek tot betaling van schadevergoeding op grond van artikel 10:12 Wvggz. Het hof is van oordeel dat verzoeker niet heeft voldaan aan zijn stelplicht voor zover zijn verzoek is gegrond op artikel 10:12 lid 3 Wvggz. Het lag op de weg van verzoeker om concreet te maken welke overheidsinstantie wanneer en op welke wijze onrechtmatig heeft gehandeld en welke schade hij daardoor heeft geleden. Dat heeft hij onvoldoende gedaan.

Hoge Raad, 22-09-2023 (datum publicatie: 22-09-2023), ECLI:NL:HR:2023:1279 
Deze zaak gaat over de vraag of art. 2 Atw niet van toepassing is op de driedagentermijn van art. 7:8 lid 3 Wvggz. Art. 7:8 lid 3 Wvggz bevat een regeling voor de termijn waarbinnen de rechter moet beslissen op een verzoek om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel. Volgens de eerste volzin van deze bepaling doet de rechter op een dergelijk verzoek zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen drie dagen na ontvangst van het verzoekschrift, uitspraak. De tweede volzin van art. 7:8 lid 3 Wvggz bepaalt dat indien de termijn, bedoeld in de eerste volzin, eindigt op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag als bedoeld in de Atw, deze termijn wordt verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is. De voorlopers van art. 7:8 lid 3 Wvggz – art. 35i lid 1 Krankzinnigenwet (oud) en art. 29 lid 3 Wet Bopz (oud) – kenden eveneens een beslistermijn van drie dagen. Op beide beslistermijnen was de Atw van toepassing.1 Uit de totstandkomingsgeschiedenis van art. 7:8 lid 3 Wvggz, zoals weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.9-3.11, blijkt dat de wetgever met art. 7:8 lid 3 Wvggz niet heeft willen afwijken van hetgeen gold onder art. 35i lid 1 Krankzinnigenwet (oud) en art. 29 lid 3 Wet Bopz (oud), en heeft beoogd dat ook op de driedagentermijn van art. 7:8 lid 3 Wvggz de Atw van toepassing is. 

Parket bij de Hoge Raad, 01-09-2023 (datum publicatie: 26-09-2023), ECLI:NL:PHR:2023:756
In deze Wvggz-zaak wordt geklaagd dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan het beroep van betrokkene op ‘wilsbekwaam verzet’. Volgens het middel doet zich niet een situatie zoals genoemd in art. 2:1 lid 6, aanhef en onder b, Wvggz voor en had de rechtbank zonder een verklaring van een onafhankelijke arts niet kunnen oordelen dat betrokkene wilsonbekwaam was. Daarnaast betoogt het middel dat niet voldaan is aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.

Parket bij de Hoge Raad, 01-09-2023 (datum publicatie: 26-09-2023), ECLI:NL:PHR:2023:757 
In deze Wvggz-zaak heeft de rechtbank Den Haag in de verwijzingsprocedure na HR 24 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:316 (zaak 22/03342) opnieuw een aansluitende zorgmachtiging tot en met 23 juni 2022 verleend. In cassatie wordt geklaagd dat de rechtbank heeft verzuimd te onderzoeken of betrokkene in de oorspronkelijke procedure niet bereid was om zich te doen horen.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-06-2023 (26-09-2023), ECLI:NL:RBZWB:2023:6560 
Deze uitspraak gaat over een door de officier van justitie ingediende verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg. De rechtbank wijst het verzoek af.  Uit het onafhankelijk deskundigenonderzoek is gebleken dat er weliswaar sprake is van verslavingsproblematiek bij betrokkene, maar dat er geen sprake is van een stoornis in het kader van de Wvggz. De rechtbank stelt vast dat er geen sprake is van het criterium zoals verwoord in het arrest van de Hoge Raad van 13 oktober 2017 (HR 13 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2630, HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1936), omdat niet vastgesteld kan worden dat het denken, voelen, willen oordelen en doelgericht handelen door de verslaving zo ingrijpend worden beïnvloed dat betrokkene het veroorzaakte gevaar niet kan worden toegerekend, omdat de stoornis de gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend beheerst.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-09-2023 (datum publicatie: 28-09-2023), ECLI:NL:RBZWB:2023:6658
Deze uitspraak gaat over een verzoek tot verlenging van een crisismaatregel, als bedoeld in artikel 7:7 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg. De rechtbank verleent een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel.

 

Wet zorg en dwang (Wzd) 

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-08-2023 (datum publicatie: 04-09-2023), ECLI:NL:RBZWB:2023:6071 Naar aanleiding van de behandeling van het verzoek tot een rechterlijke machtiging, heeft de rechtbank zich afgevraagd of in de gegeven omstandigheden een zorgmachtiging als bedoeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg niet passender is. Nadat de benoemde deskundige zich om hem moverende redenen had teruggetrokken heeft de rechtbank ambtshalve op een vervolgzitting besloten dat op grond van artikel 38 lid 10 Wzd een zorgmachtiging passender zou zijn. Ter overbrugging is de rechterlijke machtiging voor de duur van een maand verlengd, onder aanhouding van iedere verdere beslissing. De rechtbank heeft in de eindbeslissing geoordeeld op basis van de nieuwe medische verklaring en de bevindingen van de geneesheer-directeur dat de rechterlijke machtiging toch het meest geschikt is voor cliënt. 

Rechtbank Amsterdam, 02-08-2023 (datum publicatie: 05-09-2023), ECLI:NL:RBAMS:2023:5248 
In deze zaak wordt een verzoek tot het verlenen van een rechterlijke machtiging toegewezen. Gedwongen zorg en opname tot verblijf zijn ingrijpende maatregelen die een inbreuk maken op mensenrechten. Een dergelijke inbreuk is mogelijk wanneer dit in de wet is geregeld, de minst zware maatregel betreft, er geen andere mogelijkheden tot afwending aanwezig zijn en wanneer er daartoe een noodzaak bestaat. Aan dit alles is voldaan. De uitvoering van de maatregelen moet echter ook de toets aan de beginselen van subsidiariteit, proportionaliteit en noodzaak doorstaan. Dit betekent in het onderhavige geval dat er alles aan moet worden gedaan om voor betrokkene een woonplek te vinden waar de kat mee naar toe mag. De rechtbank gaat ervan uit dat de verstrekte machtiging op deze wijze zal worden gebruikt. 

Rechtbank Noord-Nederland, 13-04-2023 (datum publicatie: 05-09-2023), ECLI:NL:RBNNE:2023:2807
Deze uitspraak gaat over een verzoek tot een rechterlijke machtiging voor de duur van vijf jaar. Duidelijk is dat het verblijf van cliënt in de huidige accommodatie zorgaanbieder dient te worden voortgezet. Bij cliënt is weliswaar sprake van woordelijk verzet daartegen, maar cliënt geeft (al lange tijd) geen feitelijke uitvoering daaraan. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook geen sprake van verzet als bedoeld in de Wzd. Onderkent wordt dat de wens van cliënt tot (langdurig) verlof, zonder verantwoorde zorgverlening alsdan, kan leiden tot ernstig nadeel. Hierin ligt echter een taak voor de mentor, die ten aanzien van verlof beslissingsbevoegd is. De Wzd dient er niet toe om verlof te voorkomen. De rechtbank concludeert dat niet wordt voldaan aan het 'verzetscriterium' en dat het verzoek in strijd is met het doel van de Wzd, het proportionaliteitsbeginsel en het subsidiariteitsbeginsel. De rechtbank wijst het verzoek af. 

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-08-2023 (datum publicatie: 08-09-2023), ECLI:NL:RBZWB:2023:6254
Deze uitspraak gaat over een door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediend verzoek tot het verlenen van een machtiging voor de duur van zes maanden als bedoeld in artikel 24 e.v. van de Wet zorg en dwang. De rechtbank verleent de machtiging. Uit de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat cliënt lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, te weten dementie. Deze psychogeriatrische aandoening leidt tot ernstig nadeel. Dit ernstig nadeel bestaat uit ernstig lichamelijk letsel, ernstige verwaarlozing en maatschappelijke teloorgang. De opname en het verblijf zijn noodzakelijk en geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden. Cliënt behoeft een gestructureerde en veilige woonomgeving met 24-uurs zorg, begeleiding en toezicht in de nabijheid. Dit kan haar in een verpleeginstelling geboden worden. Er zijn geen minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.  

Rechtbank Oost-Brabant, 09-08-2023 (datum publicatie: 12-09-2023), ECLI:NL:RBOBR:2023:4502 
In deze uitspraak voldoet de medische verklaring niet aan de eisen van de wet, nu niet is komen vast te staan dat de opsteller daarvan een ter zake deskundige arts is. 

Rechtbank Rotterdam, 21-07-2023 (datum publicatie: 13-09-2023), ECLI:NL:RBROT:2023:7851 
Deze uitspraak betreft een schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 21 juli 2023 betreffende een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel als bedoeld in artikel 7:7 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg. De behandelaar heeft tijdens de mondelinge behandeling voldoende gemotiveerd dat bij betrokkene sprake is van ernstige psychiatrische symptomen, zoals automutilatie, suïcidaliteit en impulsregulatieproblemen die kunnen passen bij een maniform psychotisch toestandsbeeld, maar ook een gevolg kunnen zijn van het NAH. Betrokkene is vanuit het verleden bekend met een jeugdtrauma, een drugspsychose en een depressieve episode, en heeft naar aanleiding van een in 2022 doorgemaakt ongeval hersenletsel opgelopen. Beide ziektebeelden kennen dezelfde symptomatologie. Nadere diagnostiek is noodzakelijk om te kunnen bepalen wat de onderliggende oorzaak is van deze symptomen. De huidige accommodatie is bij uitstek geschikt om deze diagnostiek te verrichten en daarbij geldt dat de actuele zorgbehoefte van betrokkene op dit moment het meest aansluit bij de zorg die hem geboden wordt in een Wvggz-accommodatie. Ondanks dat in de wet alleen de situatie is geregeld dat een rechterlijke machtiging wordt geschorst, zolang betrokkene is opgenomen in een accommodatie op grond van de Wvggz, ziet de rechtbank aanleiding met overeenkomstige toepassing van artikel 1:1 lid 3 van de Wvggz te bepalen dat de machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling wordt geschorst totdat de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel vervalt. Dit geeft de GGZ de mogelijkheid om de komende drie weken de opname en behandeling van betrokkene te continueren op grond van de machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel en, voor zover zou blijken dat alleen sprake is van Wzd-problematiek, betrokkene direct over te plaatsen en te laten verblijven in een Wzd accommodatie. De crisissituatie is zo ernstig dat de procedure voor een zorgmachtiging niet kan worden afgewacht. 

Rechtbank Gelderland, 04-09-2023 (datum publicatie: 13-09-2023), ECLI:NL:RBGEL:2023:5121 
Deze uitspraak gaat over een door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediend verzoek tot het verlenen van een machtiging voor de duur van zes maanden als bedoeld in artikel 24 e.v. van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten. Uit aanvulling op medische verklaring volgt dat NAH bij de betreffende cliënt op de voorgrond staat. Hoewel nog geen eindfase is bereikt, is de rechtbank van oordeel dat de Wzd en niet de Wvggz van toepassing is. 

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-06-2023 (datum publicatie: 18-09-2023), ECLI:NL:GHARL:2023:5143 
Deze uitspraak gaat over een schadevergoedingsverzoek als bedoeld in artikel 44 Wet zorg en dwang. De goederen van verzoekster zijn op 18 februari 2022 onder bewind gesteld. Ingevolge artikel 1:441 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geldt dat tijdens het bewind de bewindvoerder de rechthebbende in en buiten rechte vertegenwoordigt met betrekking tot handelingen die de onder bewind gestelde goederen betreffen. De bewindvoerder treedt in dat geval in eigen naam en voor rekening van de rechthebbende op als formele procespartij. Het verzoek tot schadevergoeding heeft betrekking op het vermogen van verzoekster, waarover het ingestelde bewind zich uitstrekt. Anders dan haar advocaat op de mondelinge behandeling bij het hof heeft bepleit, is het hof daarom van oordeel dat verzoekster niet bevoegd was zelf deze procedure te starten. Het hof heeft de bewindvoerder in de gelegenheid gesteld om het verzoek van verzoekster lopende het geding als formele procespartij over te nemen, maar de bewindvoerder heeft verklaard daartoe niet bereid te zijn. Naar het oordeel van het hof leidt het voorgaande ertoe dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd en dat verzoekster alsnog niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verzoek verweerster te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 11-09-2023 (datum publicatie: 27-09-2023), ECLI:NL:RBZWB:2023:6535 
Deze uitspraak gaat over een door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediend verzoek tot het verlenen van een machtiging voor de duur van zes maanden als bedoeld in artikel 24 e.v. van de Wet zorg en dwang. De rechtbank verleent de machtiging.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-09-2023 (datum publicatie: 28-09-2023), ECLI:NL:RBZWB:2023:6676 
Deze uitspraak gaat over een door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediend verzoek tot het verlenen van een machtiging voor de duur van zes maanden als bedoeld in artikel 24 e.v. van de Wet zorg en dwang. De rechtbank verleent de machtiging.

 

Wet langdurige zorg

Rechtbank Den Haag, 15-08-2023 (datum publicatie: 07-09-2023), ECLI:NL:RBDHA:2023:12463 
In deze zaak oordeelt de rechtbank dat het zorgkantoor de aanvraag om langdurige zorg terecht heeft afgewezen. Het medisch onderzoek is zorgvuldig geweest. In het geval van de betreffende cliënt is niet gebleken van een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-09-2023 (datum publicatie: 08-09-2023), ECLI:NL:RBZWB:2023:6114 
In deze zaak heeft het zorgkantoor een besluit tot opschorting van een PGB genomen vanwege een lopend fraudeonderzoek. De cliënt in deze kwestie heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht dat besluit te schorsen. De rechtbank heeft de betreffende cliënt verzocht uit te leggen wat het spoedeisend belang is. De cliënt heeft de door de rechtbank gestelde vragen echter niet volledig kunnen beantwoorden waardoor de rechtbank het verzoek afwijst.

Rechtbank Amsterdam, 08-09-2023 (datum publicatie: 21-09-2023), ECLI:NL:RBAMS:2023:5718 
In deze zaak vordert het CAK via de civiele rechter de betaling van eigen bijdragen bij een cliënt. De cliënt heeft laten weten het niet eens te zijn met die eigen bijdrage maar hij heeft zijn rechtsmiddelen in het bestuursrecht niet uitgeput om die reden gaat de rechtbank uit van de juistheid van de beschikking tot het vaststellen van een eigen bijdrage en wijst de rechtbank de vordering toe.

Rechtbank Oost-Brabant, 15-09-2023 (datum publicatie: 22-09-2023), ECLI:NL:RBOBR:2023:4547 
In deze zaak oordeelt de rechtbank dat het zorgkantoor terecht geweigerd heeft de betreffende cliënt een PGB te verstrekken. Die weigering vindt zijn grondslag in artikel 3.3.3, vijfde lid, onder a, van de WLZ op basis waarvan het zorgkantoor het pgb weigert indien deze cliënt zich eerder bij de verstrekking van een PGB niet heeft gehouden aan de opgelegde verplichtingen. Dit artikel bevat geen ruimte voor een individuele belangenafweging.  

Centrale Raad van Beroep, 24-08-2023 (datum publicatie: 25-09-2023), ECLI:NL:CRVB:2023:1777 
Deze zaak gaat over de beoordeling van een aanvraag voor meerzorg op grond van de WLZ. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat het zorgkantoor het standpunt verlaten heeft dat geen meer zorg nodig zou zijn. De Raad onderschrijft het standpunt dat nader onderzoek nodig is om de aard de omvang van de benodigde meer zorg vast te stellen.

Centrale Raad van Beroep, 21-09-2023 (datum publicatie: 25-09-2023), ECLI:NL:CRVB:2023:1782 
In deze zaak behandelt de Raad de vraag hoe je om moet gaan met een herhaalde aanvraag om langdurige zorg. In beginsel is het zo dat een bestuursorgaan de bevoegdheid heeft om een herhaalde aanvraag af te wijzen indien niet gebleken is van nieuwe feiten of veranderende omstandigheden. De bestuursrechter toetst dan of het bestuursorgaan hier zorgvuldig onderzoek naar heeft gedaan. Het kan voorkomen dat er geen sprake is van nieuw gebleken feiten of omstandigheden maar dat toch de afwijzing van de herhaalde aanvraag evident onredelijk is. Dit laatste doet zich alleen voor op het moment dat sprake is van hele bijzondere omstandigheden. De Raad oordeelt dat in dit geval van dergelijke omstandigheden sprake is nu de eerdere afwijzing van de zorgovereenkomst niet steunt op een inhoudelijke beoordeling.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-09-2023 (datum publicatie: 27-09-2023), ECLI:NL:RBZWB:2023:6540 
Deze zaak gaat over de vaststelling van de eigen bijdrage door het CAK voor langdurige zorg. Uit het wettelijk systeem volgt dat de hoogte van de eigen bijdrage kan veranderen, al naargelang de persoonlijke omstandigheden van de cliënt (zoals inkomen en burgerlijke status) veranderen. Er is geen sprake van een overeenkomst met het CAK over de hoogte van de eigen bijdrage maar van een besluit dat steeds kan worden herzien.

 

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

Rechtbank Midden-Nederland, 18-08-2023 (datum publicatie: 04-09-2023), ECLI:NL:RBMNE:2023:4299, en ECLI:NL:RBMNE:2023:4300 en ECLI:NL:RBMNE:2023:4301
In deze zaken buigt de rechtbank zich over de beïnvloedingsfactoren aan de hand waarvan gemeenten het aantal uren huishoudelijke ondersteuning normeren. De rechtbank is van oordeel dat ook de beïnvloedingsfactoren deugdelijk zijn onderbouwd en dat het onderzoek hiernaar voldoet aan de geldende maatstaven. Tot slot heeft verweerder gemotiveerd uiteengezet op welke manier rekening is gehouden met de individuele situatie van eiseres. Het beroep is ongegrond.

Rechtbank Midden-Nederland, 12-06-2023 (datum publicatie: 05-09-2023), ECLI:NL:RBMNE:2023:4347  
In deze zaak beoordeelt de rechtbank of het toegekende aantal uren huishoudelijke ondersteuning voldoende is. De rechtbank overweegt dat dit het geval is nu het maximaal aantal uren is toegekend. Daarmee wordt het huishouden van de betreffende cliënt volledig overgenomen. Het feit dat de gezondheid van de cliënt achteruitgaat betekent daarmee niet automatisch dat meer uren hulp geïndiceerd zouden moeten worden.

Rechtbank Limburg, 29-08-2023 (datum publicatie: 06-09-2023), ECLI:NL:RBLIM:2023:5086 
Herindicatie hulp bij het huishouden vanwege nieuw normenkader. Beroep gegrond. Verweerder heeft onvoldoende onderzocht en gemotiveerd dat eiseres met een vermindering van 83 minuten hulp bij het huishouden per week voldoende wordt gecompenseerd in haar beperkingen. De maatwerkvoorziening moet na gewijzigd beleid ook passend en toereikend zijn.    

Rechtbank Gelderland, 04-09-2023 (datum publicatie: 12-09-2023), ECLI:NL:RBGEL:2023:4967  
Beroep gegrond tegen afwijzing aanvraag voor een tillift op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om een duidelijke scheiding in zorg en verantwoordelijkheid aan te brengen tussen de Wlz en de Wmo 2015. Dit is vastgelegd gebracht in artikel 2.3.5, zesde lid, van de Wmo 2015. Als aan deze voorwaarden is voldaan dan is het college, behoudens het bepaalde in artikel 8.6a van de Wmo 2015, niet gehouden om een maatwerkvoorziening te verstrekken. De rechtbank is met het college van oordeel dat de uitzonderingssituatie van artikel 8.6a van de Wmo 2015 niet op de situatie van eiseres van toepassing is. Daarom kan het college op grond van de Wmo 2015 de maatwerkvoorziening, in de vorm van een tillift, weigeren. Desondanks kan het college wel maatwerkvoorzieningen verstrekken op grond van de Wmo 2015. Bij het uitoefenen van die bevoegdheid heeft het college een zeer ruime beslissingsruimte, waarbij een belangenafweging moet plaatsvinden. Niet gebleken is dat het college de rechtstreeks alle bij het besluit betrokken belangen heeft afgewogen. Het college heeft daarbij in het geheel niet gekeken naar de belangen van eiseres bij het wel verstrekken van de gevraagde tillift. Laat staan dat dit belang is afgewogen tegen het belang van het college om de tillift niet te verstrekken. Het college moet een nieuw besluit op bezwaar te nemen.

Rechtbank Noord-Holland, 01-05-2023 (datum publicatie: 13-09-2023), ECLI:NL:RBNHO:2023:8959   
Voorlopige voorziening hangende een beroep wegens niet tijdig beslissen op een aanvraag om opvang. De voorzieningenrechter oordeelt dat geen sprake is van niet tijdig beslissen, nu de centrumgemeente een beslissing op de aanvraag heeft genomen. De voorzieningenrechter verklaart het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.

Centrale Raad van Beroep, 13-09-2023 (datum publicatie: 15-09-2023), ECLI:NL:CRVB:2023:1746  
In deze zaak beoordeelt de Centrale Raad van Beroep de afwijzing van een maatwerkvoorziening maar voor opvang. Volgens de Raad heeft de cliënt een kwestie voldoende eigen kracht om zichzelf te handhaven n de samenleving. 

Rechtbank Midden-Nederland, 04-08-2023 (datum publicatie: 21-09-2023), ECLI:NL:RBMNE:2023:4545  
In deze zaak oordeelt de rechtbank dat de cliënten in kwestie onvoldoende proces belang heeft bij de inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Appellant heeft niet onderbouwd die verzocht om schadevergoeding. De appellant heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat het inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige indicatie.

 

Jeugdwet

Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, 06-09-2023 (datum publicatie: 06-09-2023), ECLI:NL:RVS:2023:3391 
Bij brief van 8 maart 2021 heeft Stichting Samen Veilig Midden-Nederland de appellant in deze zaak medegedeeld dat haar moeder niet als gemachtigde wordt geaccepteerd. De rechtbank Noord-Nederland heeft op 15 juli 2019 de dochter van de appellante in deze zaak onder toezicht gesteld. SAVE voert als gecertificeerde instelling de ondertoezichtstelling uit. Op 7 februari 2021 heeft de appellante aan SAVE per e-mail meegedeeld dat zij haar moeder machtigt om namens haar alle communicatie over te nemen in het contact met SAVE. SAVE heeft de moeder als gemachtigde geweigerd, omdat de moeder volgens SAVE een negatief effect heeft op de hulpverlening. In een reactie op het door de appellante hiertegen ingediende bezwaarschrift heeft SAVE te kennen gegeven dat het verzoek van de appellante niet valt onder een van de vijf taken waarvoor SAVE bekleed is met openbaar gezag. Er staat daarom geen bezwaar open.

Rechtbank Gelderland, 06-09-2023 (datum publicatie: 12-09-2023), ECLI:NL:RBGEL:2023:5013 
De jeugdige en zijn ouders zijn op grond van de Jw verplicht om mee te werken aan het door het college noodzakelijke geachte onderzoek naar de (omvang van de) behoefte aan jeugdhulp. Daaruit volgt dat het college in beginsel kan en mag bepalen hoe (volgens welke methodiek) en door wie dat onderzoek moet worden verricht. Daar staat tegenover dat de deskundige die door het college wordt aangewezen het onderzoek ter zake deskundig zal moeten zijn, de deskundige het onderzoek zorgvuldig zal moeten verrichten en dat de gekozen methodiek binnen de grenzen van het redelijke dient te blijven. Dat wil zeggen dat het onderzoek niet onnodig belastend voor de jeugdige mag zijn. Wat een zorgvuldig onderzoek is en of de gekozen methodiek binnen de grenzen van het redelijke blijft, zal per geval verschillen. De rechtbank acht in dit geval de door het college voorgestelde deskundige en de gekozen methodiek passend. Eiser heeft dan ook ten onrechte zijn medewerking geweigerd.

Rechtbank Midden-Nederland, 01-09-2023 (datum publicatie: 18-09-2023), ECLI:NL:RBMNE:2023:4513 
Deze zaak gaat over de vraag of de gemeente gehouden was hulp op school bij de toiletgang van haar zoon te verlengen. De gemeente heeft dit verzoek afgewezen omdat de moeder over voldoende eigen kracht zou beschikken. Aan die afwijzing ligt een medisch rapport ten grondslag. De rechtbank overweegt dat dit rapport onzorgvuldig tot stand is gekomen. De verzekeringsarts die het rapport op heeft gesteld heeft namelijk niet alle beschikbare medische en psychologische informatie betrokken en heeft het ook niet nodig gevonden om deze informatie op te vragen. Het rapport maakt ook niet inzichtelijk dat de verzekeringsarts aan de hand van eigen anamnese, onderzoek en observatie voldoende medische gegevens had verkregen om de psychosociale beperkingen van de moeder vast te stellen. 

Centrale Raad van Beroep, 15-09-2023 (datum publicatie: 29-09-2023), ECLI:NL:CRVB:2023:1800 
Deze zaak gaat over de reikwijdte van de definitie van de jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet. Uit deze definitie volgt dat een voorziening voor jeugdhulp aan jeugdigen en hun ouders geboden kan worden. Daarbij moet onder ouder worden verstaan de gezaghebbende ouder, adoptieouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijn een pleegouder. Appellante in dit dossier valt niet onder deze wettelijke definitie en daarmee is zij geen belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.

 

Wet marktordening gezondheidszorg

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 19-09-2023 (datum publicatie: 19-09-2023), ECLI:NL:CBB:2023:507 
Deze zaak gaat over een goedkeuringsbesluit dat de NZa heeft afgegeven voor een concentratie. Kort samengevat heeft de NZa haar goedkeuring aan een concentratie verleend terwijl die concentratie al eerder tot stand was gekomen. Het CBB oordeelt dat uit de tekst van de WMG volgt dat goedkeuring voorafgaand aan de concentratie moet worden gegeven. Mogelijk kan het achteraf verlenen van de goedkeuring toch worden aanvaard als aannemelijk is dat aan een goedkeuringsvereisten van artikel 49b en 49c WMG is voldaan, maar dat is hier niet het geval.

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 19-09-2023 (datum publicatie: 19-09-2023), ECLI:NL:CBB:2023:506 
Deze zaak gaat over het beroep van de NVvP tegen de tariefbeschikking voor de geestelijke gezondheidszorg en de forensische zorg 2022. De NVvP komt op tegen de in die tariefbeschikking opgenomen tariefdifferentiatie. Die tariefdifferentiatie houdt in dat de vrijgevestigde psychiater als zijn inzet volgens het Landelijk Kwaliteitsstatuut GGZ noodzakelijk is, het psychiatertarief mag declareren. Als zijn inzet volgens het LKS niet noodzakelijk is geldt een lager tarief. Het College verklaart het beroep van de NVvP gegrond. Er kan namelijk niet goed worden bepaald wanneer de inzet van de psychiater noodzakelijk is. Het LKS is daarvoor niet geschikt. Het College oordeelt dat de tariefdifferentiatie onrechtmatig is, omdat deze in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.

 

Zorgverzekeringswet

Rechtbank Midden-Nederland, 24-08-2023 (datum publicatie: 20-09-2023), ECLI:NL:RBMNE:2023:4478
GGZ; zorgplicht. De rechtbank wijst de vordering van een individuele verzekerde om toegelaten te worden tot de zorgaanbieder van zijn keuze, af. De rechtbank oordeelt dat de zorgplicht van een zorgverzekeraar die een naturapolis aanbiedt, niet zo ver gaat dat de verzekerde in alle gevallen recht heeft op zorg bij de zorgaanbieder van zijn/haar keuze. De zorgverzekeraar heeft volgens de rechtbank in dit individuele geval aan zijn zorgplicht voldaan door tijdig een alternatief zorgaanbod aan de verzekerde aan te bieden.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 19-09-2023 (datum publicatie 25-09-2023), ECLI:NL:GHARL:2023:7815  
Appellante heeft bij Kliniek Heyendaal (twee) cosmetische ingrepen laten verrichten maar was daar niet tevreden over. Partijen hebben hun geschil voorgelegd aan de Geschillencommissie Zorg die in een bindend advies de klachten van appellante heeft afgewezen (met name over het ontbreken van informed consent). Appellant startte daarop de onderhavige civiele procedure met als inzet vernietiging bindend advies. Die lat ligt hoog voor de civiele rechter en die sprong heeft appellant niet kunnen halen. Vordering afgewezen.

 

Ondernemingsrecht

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-08-2023 (datum publicatie: 04-09-2023), ECLI:NL:GHARL:2023:6866
Deze zaak gaat over verhaal door een zorgverzekeraar op de bestuurder van een zorgaanbieder van aan zorgbudgethouders verstrekte pgb-gelden. De zorgverzekeraar heeft de bestuurder aansprakelijk gesteld voor de door de zorgverzekeraar geleden schade, bestaande uit de (volgens de zorgverzekeraar) aan de budgethouders gedeclareerde maar niet verleende zorg. Het gerechtshof stelt voorop het handelen van de bestuurder beoordeeld moet worden aan de hand van de verzwaarde maatstaf voor bestuurdersaansprakelijkheid. Voor het aannemen van een zodanige aansprakelijkheid is vereist dat aan de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Vervolgens oordeelt het gerechtshof dat als er al van mocht worden uitgegaan dat de bestuurder zijn administratie met betrekking tot de pgb-gelden niet altijd op orde had, dat dan nog hem daarvan mede tegen de achtergrond van de geschetste context waarbinnen hij de zorg verleende, niet zo’n ernstig verwijt kan worden gemaakt dat hij als bestuurder van de zorgaanbieder daarvoor aansprakelijk kan worden gesteld. Daarvoor is gelet op de hoge drempel die daarvoor geldt meer nodig.

Rechtbank Rotterdam, 06-09-2023 (datum publicatie: 20-09-2023), ECLI:NL:RBROT:2023:8296 
Vorderingen van de curator van een failliete zorgstichting op grond van artikel 2:9 BW en artikel 47 e.v. Fw. Bij de beoordeling of de curator in het kader van artikel 2:9 BW aan zijn stelplicht heeft voldaan, speelt in deze zaak onder meer mee welke stukken de curator tot zijn beschikking had ter onderbouwing van zijn stelling dat bepaalde uitgaven en onttrekkingen als niet-zakelijk gekwalificeerd moeten worden. Ook is van belang dat de feiten en omstandigheden die bepalend zijn of bepaalde uitgaven en onttrekkingen een zakelijk karakter hebben of niet, zich in het domein van de bestuurders hebben afgespeeld. De vorderingen worden grotendeels toegewezen.

 

Vastgoed

Rechtbank Noord-Holland, 08-08-2023 (datum publicatie: 01-09-2023), ECLI:NL:RBNHO:2023:8628
De zorginstelling heeft een cliënt geplaatst in een woning die zij huurt van een woningcorporatie. Het doel is de cliënt te begeleiden naar zelfstandig woning. Als de zorg en verhuur naar tevredenheid is verlopen en de cliënt blijkt in staat zelfstandig zonder begeleiding te wonen, kunnen partijen besluiten dat er rechtstreeks van de woningcorporatie gehuurd wordt. Op enig moment gaat de zorginstelling over tot opzegging van de zorginstelling omdat de cliënt zich stelselmatig onttrekt aan de begeleiding en daarmee niet voldoet aan de voorwaarden van het zorgtraject. De zorginstelling vordert ontruiming in kort geding. De cliënt stelt dat geen redelijke opzegtermijn in acht zou zijn genomen, hetgeen vereist is bij opzegging op grond van de zorgovereenkomst. Dat sprake is van een gemengde huur- en zorgovereenkomst, waarbij het zorgelement overheerst, wordt door de cliënt niet betwist. 

De kantonrechter overweegt dat de zorginstelling weliswaar een korte opzegtermijn in acht heeft genomen, maar zij heeft er niet actief op aangestuurd dat de cliënt de woning op stel en sprong verliet. Ook is nazorg aangeboden ter zake het zoeken van alternatieve woonruimte. De zorginstelling heeft aangetoond welke pogingen zij daartoe heeft ondernomen. Dat is vooralsnog niet mogelijk gebleken omdat zij afhankelijk is van derden die de urgentie niet altijd inzien en van de medewerking van de cliënt zelf, die deze niet wil of kan verlenen. Derhalve overweegt de kantonrechter dat de zorginstelling voldoende zorgvuldig heeft gehandeld, waarbij ook rekening is gehouden met de psychische kwetsbaarheid en de beperkte mogelijkheden van de cliënt. Wel wordt tegemoetgekomen aan het verweer van de cliënt dat de ontruimingstermijn op drie maanden moet worden gezet, zodat een plek binnen “beschermd wonen” kan worden gezocht. Onvoldoende is aangetoond dat dusdanige schade zou worden aangebracht dat ontruiming op zeer korte termijn noodzakelijk is.

 

Omgevingsrecht

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 28-08-2023 (datum publicatie: 06-09-2023), ECLI:NL:RBZWB:2023:6067 
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg heeft een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van een pand naar begeleid en beschermd wonen. De vergunninghouder wil het pand inzetten als trainingslocatie om een cliënt met een autismespectrumstoornis te huisvesten en te laten oefenen met zelfstandig wonen. Eisers vrezen dat hun directe leefomgeving rigoureus wordt aangetast en vrezen voor het welzijn van hun meervoudig gehandicapte zonen.  

De rechtbank is van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het veranderen van het gebruik in begeleid en beschermd wonen geen onevenredige ruimtelijke impact zal hebben op de omgeving. Daarbij van belang is dat het betrokken perceel vanwege de geldende maatschappelijke bestemming al ruime planologische mogelijkheden bood. Zo mocht het perceel worden gebruikt voor onder meer gezondheidszorg, jeugd-/kinderopvang, zorg en welzijn, onderwijs, verenigingsleven en een scala van andere functies (met bijkomende gevolgen wat betreft bijvoorbeeld geluid). Ook is relevant dat het plangebied zich kenmerkt als woongebied. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat eisers onevenredige overlast zullen ondervinden van de bewoning van het pand door de cliënt van de vergunninghouder.

 

Btw

Conclusie Advocaat Generaal Ettema 21 juli 2023 (gepubliceerd 1 september 2023), ECLI:NL:PHR:2023:692
In deze zaak concludeert de Advocaat-Generaal dat het Hof een juiste beoordeling heeft gemaakt in een casus die gaat over het toepassen van de btw-vrijstelling voor besnijdenissen. De vraag in deze zaak is of besnijdenissen die plaatsvinden om religieus-culturele en hygiënische redenen kunnen delen in de btw-vrijstelling voor gezondheidskundige verzorging van de mens. Naar het oordeel van de Advocaat-Generaal is het feitelijke doel van de behandeling van belang. Dit is veelal niet de bescherming van de gezondheid maar religieus-cultureel. De btw-vrijstelling is naar het oordeel van de Advocaat-Generaal slechts van toepassing bij een besnijdenis op doorverwijzing van een (huis)arts.

Hoge Raad 8 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1124 
Een zaak over het btw-tarief op farmaceutische producten voor gebruik bij huidaandoeningen als eczeem, acne, rosacea en andere huidirritaties zoals jeuk en roodheid waarbij de aanwezigheid van de Staphylococcus aureus-bacterie een rol speelt (de S-producten genoemd).  
De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het Gerechtshof dat het verlaagd btw-tarief op de producten niet van toepassing is. De producten vallen niet onder de in de Tabelpost genoemde geneesmiddelen en beschikken over niet over een handelsvergunning die voor het verlaagd btw-tarief als vereiste is gesteld. Naar het oordeel van hde Hoge Raad maken consumenten bij de keuze voor een dergelijk product een onderscheid tussen de S-producten met een bepaalde CE-markering en geneesmiddelen met een handelsvergunning, waardoor ook geen sprake is van schending van het neutraliteitsbeginsel.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 19 september 2023 (publicatiedatum 29 september 2023), ECLI:NL:GHARL:2023:7921
Een zaak over het tarief voor de overdrachtsbelasting bij de levering van een verslavingskliniek. De belastingplichtige was van mening dat het 2%-tarief voor woningen van toepassing was omdat op grond van het bestemmingsplan wonen toegestaan was. De kamers werden antikraak bewoond en na de levering het pand is gebruikt voor kamerverhuur. Het Gerechtshof oordeelt dat geen sprake is van woningen voor toepassing van het 2%-tarief. Het pand is gebouwd als verslavingskliniek/zorgcentrum en nog steeds zo te gebruiken, er hebben voor de levering ook geen verbouwingen aan het gebouw plaatsgevonden. Het gebouw had dus nog steeds het karakter van een zorginstelling.