Nieuwe drempelbedragen Europese aanbestedingen vastgesteld
De verhoogde drempelbedragen gelden vanaf 1 januari 2022 tot en met 31 december 2023.
De verhoogde drempelbedragen gelden vanaf 1 januari 2022 tot en met 31 december 2023.
Bespreking van een uitspraak van de rechtbank Den Haag over de uitsluiting van een inschrijver vanwege omkoping.
Het arbeidsrecht en de transportsector is en blijft een interessante combinatie. Eerder dit jaar heeft de rechter nog geoordeeld dat Hongaarse chauffeurs toch echt recht hebben op het loon dat volgens de cao Beroepsgoederenvervoer geldt en niet het veel lagere, Hongaarse loon. Vaak worden dergelijke ‘voorbeeldzaken’ niet gewezen, maar dat wil niet zeggen dat het niet ‘leeft’ in de transportsector. Laatstelijk kreeg een transportbedrijf namelijk de deksel op zijn neus en werden alle vorderingen van de werknemer toegewezen. Wat was er aan de hand?
In een zaak die werd voorgelegd aan de Hoge Raad stond de vraag centraal of sprake is van ‘een prestatie’ in de zin van artikel 6:89 BW indien een advocaat niets (meer) heeft gedaan en daarmee of in dergelijke gevallen een succesvol beroep op schending van de klachtplicht mogelijk is.
Het Europese Hof van Justitie ging in een recent arrest in op de vraag of in geval van zogenoemde ‘voorbehouden opdrachten’ verdergaande eisen mogen worden gesteld aan sociale ondernemingen (SW-bedrijven) dan de eis van ten minste 30% gehandicapte of kansarme werknemers. Dat is volgens het Hof onder omstandigheden inderdaad mogelijk.
Recent heeft het Hof van Justitie bevestigd dat bij de aanbesteding van een raamovereenkomst de maximale waarde en/of hoeveelheid moet worden vermeld. Nieuw is de verduidelijking dat een overschrijding (toch) mag mits die niet wezenlijk is. In dit blog gaan wij hier nader op in en doen wij ook enkele aanbevelingen ten aanzien van het ramen van de maximale waarde en/of hoeveelheid.
In een recent arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ging het over de vraag of een door de aanbestedende dienst gestelde eis voldoende transparant was.
In onderhavig vonnis gaat de Voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland in op het gegeven dat gemeenten conform artikel 2.11 lid 2 van de Jeugdwet verplicht moeten gunnen aan de economisch meest voordelige inschrijver. De vraag die voor lag was of uit deze wetsbepaling volgt dat gemeenten op voorhand ook de gunningscriteria kenbaar moeten maken. De zorgaanbieders betoogden van wel maar de gemeente Leeuwarden meende van niet.
Eerder oordeelde het gerechtshof Den Haag dat bij de beoordeling van een rechtsbeschermingsclausule van belang is of de clausule in een redelijke verhouding staat tot de aard en omvang van de opdracht en daarmee proportioneel is. In een recent advies volgt de Commissie van Aanbestedingsexperts (hierna: “de Commissie”) het hof hierin. Ook is de Commissie van mening dat een referentie-eis doelmatig en noodzakelijk moet zijn.
In een recent vonnis gaat de Utrechtse voorzieningenrechter in op de vraag wanneer een aanbesteder in afwijking van de hoofdregel mag gunnen op “laagste prijs”. Zoals in Utrecht al eens eerder was geoordeeld, kan dat ook bij complexere opdrachten zijn toegestaan. Verder gaat het vonnis in op de motivering die bij gunning op laagste prijs moet worden gegeven: bij afwijzing kan volgens de voorzieningenrechter niet kan worden volstaan met de kale mededeling dat een inschrijver niet de laagste prijs heeft aangeboden. De winnende prijs moet dan ook worden medegedeeld.
Iedere werkgever heeft er belang bij te beschikken over goed betrouwbaar personeel. Dit begint al bij werving & selectie, waar een eerste boordeling van de betrouwbaarheid kan plaatsvinden. Een veelgebruikt middel bij het screenen van personeel is de Verklaring Omtrent Gedrag (“VOG”). In bepaalde gevallen is een VOG zelfs wettelijk verplicht. Deze blog biedt werkgevers praktische handvatten voor het gebruik van een VOG.
Het mededingingsrecht wordt regelmatig gebruikt als breekijzer om geschillen te beslechten. Zo ook in twee recente uitspraken van rechters in Nederland en Curaçao. De uitspraken illustreren dat het van belang is om een verweer tegen een creatief beroep op de mededingingsregels zorgvuldig te onderbouwen en stellingen van de wederpartij te betwisten.