Signalering: JBPR-noot over tussentijds appel en evocatie
In de recente uitgave van de JBPR is een lezenswaardige noot verschenen van mr. Venhuizen bij een arrest van de Hoge Raad van 17 januari jl. over tussentijds appel en evocatie.
In de recente uitgave van de JBPR is een lezenswaardige noot verschenen van mr. Venhuizen bij een arrest van de Hoge Raad van 17 januari jl. over tussentijds appel en evocatie.
Een partij die zich gevoegd heeft in een gerechtelijke procedure tussen twee andere partijen, kan zelfstandig een rechtsmiddel instellen. Die mogelijkheid laat onverlet dat de in eerste instantie gevoegde partij ook ervoor kan kiezen om zich in een hogere instantie zich opnieuw te voegen, zo volgt uit recente rechtspraak van de Hoge Raad.
Als de bodemrechter uitspraak heeft gedaan, moet de kortgedingrechter die over hetzelfde geschil oordeelt, zijn beslissing in beginsel op het oordeel van de rechter in de bodemzaak afstemmen. Deze ‘afstemmingsregel’ geldt echter niet als het bodemvonnis bij verstek gewezen is, zo volgt uit een recent arrest van het Hof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2020:1913).
Het Hof Arnhem-Leeuwarden heeft onlangs een opmerkelijke uitspraak gedaan over de strekking en reikwijdte van het rechtsmiddelenverbod van artikel 204 lid 2 Rv.
Het gezag van gewijsde van artikel 236 Rv: op het eerste gezicht een overzichtelijk concept, inhoudende dat beslissingen in een vonnis tussen partijen in een later geschil tussen diezelfde partijen over dezelfde ‘rechtsbetrekking in geschil’ bindend zijn. Wie het nader bestudeert, zal de echter snel op die eerste indruk terugkomen. Advocaat-Generaal van Peursem heeft de problematiek rondom het gezag van gewijsde recentelijk uiteengezet in een lezenswaardige conclusie.
Eerder schreef ik over het Wetsvoorstel vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht, dat enige tijd geleden is ingediend bij de Tweede Kamer. Recentelijk heeft de Nederlandse Orde van Advocaten (NOVA) een aanvullende reactie op dit voorstel toegestuurd aan de Tweede Kamer, met het verzoek deze in zijn inbreng op het Wetsvoorstel te betrekken.
Het procesrechtelijke leerstuk van het gezag van gewijsde leert dat procespartijen in een volgende procedure gebonden kunnen zijn aan beslissingen van een eerdere rechter. Door die binding kan het verstandig zijn een rechtsmiddel in te stellen tegen een uitspraak waarvan de uitkomst op zichzelf gunstig lijkt, maar wel deels gebaseerd is op ongunstige beslissingen, zo illustreert een arrest van het Haagse gerechtshof van 8 september 2020 (ECLI:NL:GHDHA:2020:1648).
Uit een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 1 september 2020 volgt dat een notaris in beginsel niet met succes een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt als het gaat om het handelen of nalaten van een waarnemend kandidaat-notaris.
In september 2020 oordeelde de Hoge Raad dat zich bijzondere omstandigheden kunnen voordoen waaruit volgt dat wetenschap van een bestuurder niet zonder meer als wetenschap van de rechtspersoon heeft te gelden. Dit is onder meer relevant in het kader van verjaring.
Het hof ’s-Hertogenbosch besliste in maart 2019, na verwijzing door de Hoge Raad in één van de twee welbekende ‘7 juni 2013-arresten’, dat een schildersbedrijf gedeeltelijk aansprakelijk is voor de geleden schade als gevolg van de ziekte en het overlijden van een werknemer. Tegen dat arrest is cassatie ingesteld. In de recent gepubliceerde conclusie van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad worden de overwegingen van het hof gevolgd en wordt geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
Bij de Hoge Raad lag onlangs de vraag voor of twee opeenvolgende schadestaatprocedures als één geding hebben te gelden voor de toepassing van artikel 236 Rv.
De zorgplicht van de IT-leverancier is al jaren in ontwikkeling. Jurisprudentie laat zien dat de omvang van deze zorgplicht als maar veelomvattender wordt. In een recent arrest legt het Hof Amsterdam de zorgplicht juist een keer beperkt uit: bij de beoordeling van de reikwijdte van de zorgplicht moet de aard en inhoud van de overeenkomst niet uit het oog worden verloren. De afspraken uit de overeenkomst bepalen immers waar de zorgplicht op ziet. In casu gaf de opdrachtgever een incidentele opdracht voorzien van duidelijke instructies, hetgeen volgens het hof invloed heeft op de hoogte van de zorgplicht van de IT-leverancier.