Wet toekomst pensioenen: beoogde ingangsdatum uitgesteld!
Gisteren, 6 oktober 2022, heeft minister Schouten bekendgemaakt dat de beoogde ingangsdatum van de Wet toekomst pensioenen van 1 januari 2023 wordt uitgesteld naar 1 juli 2023.
Gisteren, 6 oktober 2022, heeft minister Schouten bekendgemaakt dat de beoogde ingangsdatum van de Wet toekomst pensioenen van 1 januari 2023 wordt uitgesteld naar 1 juli 2023.
In 2019 hebben de sociale partners en het kabinet het welbekende Pensioenakkoord gesloten. In het Pensioenakkoord zijn afspraken gemaakt over de hervorming van het Nederlandse pensioenstelsel. In navolging op dit akkoord is het Wetsvoorstel Wet Toekomst Pensioenen (hierna: WTKP) ingediend bij de Tweede Kamer. Na instemming door de Eerste en Tweede Kamer, zal deze wet (volgens de beoogde ingangsdatum) in werking treden op 1 juli 2023. De wet brengt veel veranderingen met zich mee, en de werkgever heeft daarbij een leidende rol. Maar wat moet je eigenlijk allemaal precies regelen als werkgever? Waar moet je rekening mee houden, en wie spelen er nog meer een rol in het proces? Hier gaan wij in deze blogreeks verder op in, waarbij wij ons specifiek focussen op werkgevers met een verzekerde pensioenregeling. In deze tweede blog zullen wij aandacht besteden aan de verschillende pensioenregelingen onder het nieuwe stelsel.
Bij besluit van 18 juli 2008 heeft de Staatssecretaris goedgekeurd dat aan bestuurders en commissarissen onder bepaalde voorwaarden voorkoming van dubbele belasting mag worden verleend op basis van de vrijstellingsmethode (hierna: het goedkeurende beleid). Dit goedkeurende beleid zal per 1 januari 2023 komen te vervallen. Voor bestuurders of commissarissen die op dit moment gebruik maken van het goedkeurende beleid kan dit vergaande gevolgen hebben. In onderstaande blog bespreken wij de verschillen tussen de vrijstellings- en de verrekeningsmethode en zetten wij de mogelijke gevolgen van het vervallen van het goedkeurende beleid voor u uiteen.
De Hoge Raad heeft in het ‘Kerstarrest’ geoordeeld dat het sinds 2017 geldende forfaitaire stelsel van box 3 in strijd is met het recht op eigendom en het gelijkheidsbeginsel uit het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Meer over het Kerstarrest en de gevolgen van deze uitspraak leest u in onze blogs van 4 februari 2022, 15 april 2022, 28 april 2022 en 24 mei 2022. Op 28 juni 2022 is een nieuw beleidsbesluit gepubliceerd waarin nader wordt ingegaan op de groep belastingplichtigen die in aanmerking komt voor rechtsherstel en waarin de nieuwe berekening van het voordeel uit sparen en beleggen in box 3 wordt toegelicht. In deze blog gaan wij nader in op de belangrijkste punten uit het beleidsbesluit.
Tijdens de coronacrisis is er lange tijd een thuiswerkadvies van kracht geweest. Voor werknemers die in Nederland wonen en werken heeft dit fiscaal gezien relatief weinig gevolgen. Voor een grenswerker die in Duitsland woont en in Nederland werkt zijn de gevolgen des te groter.
Op 28 april 2022 heeft het kabinet een brief gestuurd aan de Tweede Kamer over de gemaakte keuzes voor rechtsherstel voor belastingplichtigen die onterecht belasting hebben betaald over vermogen in box 3.
Op 15 april 2022 heeft het kabinet een brief gestuurd aan de Tweede Kamer met daarin twee opties van rechtsherstel voor de mensen die belasting hebben betaald over vermogen in box 3.
De Baangerelateerde Investeringskorting (hierna: de BIK) is een stimuleringsmaatregel die op 15 september 2020 werd gepresenteerd als onderdeel van het Belastingplan 2021. De RVO startte de communicatie over de BIK naar ondernemers per 1 januari 2021. Het aanvraagloket zou in ieder geval per 1 september 2021 openen. Op 28 mei 2021 heeft het Kabinet echter redelijk onverwachts voorgesteld de BIK met terugwerkende kracht tot 1 januari 2021 in te trekken en te vervangen voor een verlaging van de Awf-premie voor werkgevers in 2021.
Door de crisismaatregelen wordt er (meer) thuisgewerkt door werknemers. Dankzij de goedkeuring van de Staatssecretaris kon tot 1 januari 2022, ondanks het thuiswerken, de vaste onbelaste reiskostenvergoeding aan werknemers worden gegeven.
Op 12 januari van dit jaar heeft de Eerste Kamer het wetsvoorstel “Bedrag ineens, regeling vervroegde uittreding (hierna: RVU) en verlofsparen” zonder nadere stemming aanvaard. Deze wet is een gevolg van het pensioenakkoord dat is gesloten tussen het kabinet, werkgevers- en werknemersorganisaties. Een van de drie onderdelen van deze wet is de introductie van een RVU-drempelvrijstelling. Concreet wordt met deze vrijstelling beoogd mogelijk te maken dat werkgevers in de 36 maanden voor het bereiken van de AOW-leeftijd aan werknemers een bedrag kunnen meegeven, zonder dat hierover RVU-heffing verschuldigd is. De RVU-heffing is, naast de normale inhoudingen, verschuldigd door de werkgever en bedraagt 52% van de uitkering aan de werknemer. In dit artikel bespreken wij enkele aandachtspunten met betrekking tot de nieuwe drempelvrijstelling.
Bij een beëindiging met wederzijds goedvinden, is in de praktijk een veelvoorkomende afspraak dat er juridische kosten worden vergoed. Op die manier kan de werknemer zich juridisch laten voorlichten over de inhoud en het gevolg van de vaststellingsovereenkomst, waarvoor de werkgever de kosten vergoed. Een andere afspraak is dat de werkgever kosten voor outplacement op zich neemt, zodat de werknemer gericht een nieuwe baan kan vinden. Vraag is of deze regelingen ook bij een topfunctionaris in het kader van de WNT kunnen worden opgenomen. Dit artikel behandelt deze vraag.
Het Europese Hof heeft op 16 juli 2020 een uitspraak gewezen, waarin het werkgeversbegrip bij internationale sociale zekerheid nader wordt toegelicht. In deze zaak stond een door AFMB aangeboden constructie centraal, waarvoor zij in 2014 onder andere in het programma Businesstalk van Harry Mens hebben geadverteerd.