Onduidelijkheid over eis leidt tot heraanbesteding
In een recent arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ging het over de vraag of een door de aanbestedende dienst gestelde eis voldoende transparant was.
In een recent arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ging het over de vraag of een door de aanbestedende dienst gestelde eis voldoende transparant was.
Op 23 juli 2021 heeft de Europese Commissie een verruiming van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV) gepubliceerd. Lidstaten zijn hierdoor niet langer verplicht staatssteun aan de Commissie te melden wanneer die steun valt onder het toepassingsgebied van Europese investeringsprogramma’s en/of bedoeld is voor verduurzaming en digitalisering.
In onderhavig vonnis gaat de Voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland in op het gegeven dat gemeenten conform artikel 2.11 lid 2 van de Jeugdwet verplicht moeten gunnen aan de economisch meest voordelige inschrijver. De vraag die voor lag was of uit deze wetsbepaling volgt dat gemeenten op voorhand ook de gunningscriteria kenbaar moeten maken. De zorgaanbieders betoogden van wel maar de gemeente Leeuwarden meende van niet.
Eerder oordeelde het gerechtshof Den Haag dat bij de beoordeling van een rechtsbeschermingsclausule van belang is of de clausule in een redelijke verhouding staat tot de aard en omvang van de opdracht en daarmee proportioneel is. In een recent advies volgt de Commissie van Aanbestedingsexperts (hierna: “de Commissie”) het hof hierin. Ook is de Commissie van mening dat een referentie-eis doelmatig en noodzakelijk moet zijn.
In een recent vonnis gaat de Utrechtse voorzieningenrechter in op de vraag wanneer een aanbesteder in afwijking van de hoofdregel mag gunnen op “laagste prijs”. Zoals in Utrecht al eens eerder was geoordeeld, kan dat ook bij complexere opdrachten zijn toegestaan. Verder gaat het vonnis in op de motivering die bij gunning op laagste prijs moet worden gegeven: bij afwijzing kan volgens de voorzieningenrechter niet kan worden volstaan met de kale mededeling dat een inschrijver niet de laagste prijs heeft aangeboden. De winnende prijs moet dan ook worden medegedeeld.
Het mededingingsrecht wordt regelmatig gebruikt als breekijzer om geschillen te beslechten. Zo ook in twee recente uitspraken van rechters in Nederland en Curaçao. De uitspraken illustreren dat het van belang is om een verweer tegen een creatief beroep op de mededingingsregels zorgvuldig te onderbouwen en stellingen van de wederpartij te betwisten.
Uit een recent Rotterdams vonnis blijkt dat al voor inschrijving duidelijk moet zijn hoe verschillende (sub)criteria ten opzichte van elkaar wegen. Aanbesteder Evides had dat in die zaak niet gedaan. Daarom kan de aanbesteding in haar huidige vorm niet verder.
Recentelijk is er een arrest gepubliceerd van het gerechtshof Den Haag (hierna: “hof”) dat dateert van 25 mei 2021. In voormeld arrest velt het hof een oordeel over de toelaatbaarheid van een rechtsbeschermingsclausule (vervaltermijn) in een aanbestedingsprocedure. In dit artikel vertel ik u hier meer over.
De Haagse voorzieningenrechter buigt zich in een recente zaak over de vraag of een strafbeschikking wegens omkoping – opgelegd door het Openbaar Ministerie – een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak is in de zin van de ‘verplichte uitsluitingsgronden’ uit de Aanbestedingswet 2012, zodat de omkoper zou worden uitgesloten. Daarnaast speelt de vraag of de omkoper ook een ‘ernstige beroepsfout’ heeft begaan, en of dat dan op zichzelf tot uitsluiting leidt nu de omkoping buiten de ‘terugkijktermijn’ plaatsvond en de strafbeschikking niet.
Wat als een gunningscriterium dat duurzaamheid beoogt te bevorderen een zittende leverancier bevoordeelt waardoor de concurrentie weinig kans maakt de opdracht te verkrijgen. Brengt het level playing field beginsel dan met zich dat dit criterium en dus de duurzaamheidsambitie moet wijken? De Rotterdamse kort gedingrechter oordeelt van wel.
Bij een Europese niet-openbare aanbestedingsprocedure van Rijkswaterstaat moet elke inschrijver twee sleutelfunctionarissen aanbieden. Onderdeel van de inschrijving is dat deze functionarissen over de inschrijving worden geïnterviewd.
In het april nummer van het vakblad Vastgoedrecht (VGR 2021/2/pag.66-68) gaan advocaten Robert Rijpstra en Coen van Schaijk in op het wetsvoorstel opkoopbescherming en tijdelijke verhuur. Het wetsvoorstel kan grote gevolgen hebben voor vastgoedbeleggers.