Bestuursorganen opgelet: hoorplicht vóór invordering dwangsommen
Recent heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (“de Afdeling”) een koerswijziging ingezet ten aanzien van dwangsominvordering.
Recent heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (“de Afdeling”) een koerswijziging ingezet ten aanzien van dwangsominvordering.
Hoe moet de voorrangsregeling van artikel 7.16 Waterwet worden uitgelegd in het geval van een verzoek om planschadevergoeding vanwege de dubbelbestemming "Tijdelijke waterberging"? De Afdeling legt in deze uitspraak dat artikel 7.16 een voorrangsregeling bevat die inhoudt dat indien een belanghebbende een schadevergoeding als bedoeld in artikel 7.14, eerste lid, Waterwet vraagt of kan vragen, afdeling 6.1 van de Wro niet van toepassing is. In de uitspraak komt verder het normaal maatschappelijk risico bij de aanwijzing als bergingsgebied aan de orde.
De coördinatieregeling als bedoeld in artikel 3.30 van de Wro maakt het mogelijk dat een bestemmingsplan en daarop gebaseerde omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ tegelijkertijd worden voorbereid en bekendgemaakt. Daarmee kan een ruimtelijke ontwikkeling aanzienlijk worden versneld. In een uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2018 wordt nog eens bevestigd dat dit argument – snelheid – een legitiem argument is om de coördinatieregeling toe te passen.
Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt niet weg dat het college bij de vaststelling van een wijzigingsplan dient na te gaan of wijziging van de oorspronkelijke bestemming uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, gerechtvaardigd is.
Uiteenzetting van recente jurisprudentie over de Wet openbaarheid van bestuur.
De Algemene wet bestuursrecht (Awb) kent geen (dwingend) wettelijk kader met betrekking tot de bewijsmiddelen en de bewijslastverdeling. Wel zijn hieruit een aantal regels van het bewijsrecht af te leiden. De onderzoeksplicht rust op het bestuursorgaan ( artikel 3:2 Awb en 7:11 Awb) en op de burger rust een informatieplicht (artikel 4:2 en 6:5 Awb). Vanuit het bewijsrecht bezien hoeft het bevoegde gezag een overtreding slechts aannemelijk te maken. In geval van bestraffende sancties wordt aan het bewijs van een overtreding strenge eisen gesteld. In een uitspraak van 1 augustus 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2561) is de vraag aan de orde of gegevens van de Belastingdienst door de RDW mogen worden gebruikt om een aan Europcar toegekende erkenning in te trekken.
Rondom de fosfaatrechten heeft een voorzieningenrechter geoordeeld dat door een onvoorziene situatie een inschaarder een aanzienlijk voordeel heeft genoten, terwijl het houderschap van de dieren slechts 12 weken heeft geduurd. Bovendien dat een herverdeling van de fosfaatrechten op grond van de Meststoffenwet tot de mogelijkheden behoorde. De voorzieningenrechter komt aldus tot het voorlopig oordeel dat een redelijke toepassing van de in-/uitscharingsovereenkomst met zich meebrengt dat de fosfaatrechten conform de perioden van houderschap in diezelfde verhouding tussen partijen dienen te worden verdeeld.
Kortgezegd komt het advies erop neer dat een programma zoals het PAS “veelbelovende oplossingen bevat, maar dat er over het geheel genomen aanmerkelijke twijfel bestaat over het antwoord op de vraag of het voldoet aan de vereisten van artikel 6, leden 2 en 3 van de Habitatrichtlijn”.
Op 20 juli jl. was het dan zover: de Handleiding nadeelcompensatie bij infrastructurele maatregelen (kortweg: de Handleiding) werd door de Ministers Dekker en Ollongren aangeboden aan de Tweede Kamer. De Handleiding is tot stand gekomen onder leiding van prof. mr. Michiel Scheltema en is opgesteld door een breed samengestelde werkgroep waarin (vertegenwoordigers van) overheden, bedrijfsleven en deskundigen zijn vertegenwoordigd.
Op 11 juli 2018 heeft de Afdeling een interessante uitspraak gedaan over een verzoek om vergoeding van planschade als gevolg van een bestemmingsplan, waarin een onroerende zaak een uit te werken bestemming voor een woongebied heeft gekregen.
Artikel 110 van de Grondwet eist dat de overheid bij de uitvoering van haar taak openbaarheid betracht. De Wet openbaarheid van bestuur (“Wob”) vormt een uitwerking van deze verplichting en verlangt dat bestuursorganen uitgaan van het algemeen belang van openbaarheid van informatie. Doel van de Wob is om burgers in de gelegenheid te stellen de bestuurlijke besluitvormingsprocessen in het heden en verleden te doorzien. Dit ten behoeve van controle op een goede en democratische bestuursvoering. Misbruik van de Wob komt echter regelmatig voor.
We kennen ze allemaal; de grote LED-reclamemasten van Interbest vaak pal naast de snelweg. Als er plannen zijn om daar direct naast een nieuwe reclamemast op te richten dan is Interbest er snel bij om de zichtbaarheid van haar masten veilig te stellen. Daarbij rijst de vraag of Interbest als belanghebbende kan worden aangemerkt. Bij die toets is relevant of zij “gevolgen van enige betekenis” van de concurrente mast ondervindt.