1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 10. Gedoogplichten
  5. Afdeling 10.2 Gedoogplichten van rechtswege
  6. 10.6 Gedoogplichten Wet Milieubeheer

Artikel 10.6 Gedoogplichten Wet Milieubeheer

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

1. Een rechthebbende op een onroerende zaak waar maatregelen als bedoeld in artikel 8.49, eerste
en tweede lid, van de Wet milieubeheer voor een gesloten stortplaats worden getroffen, gedoogt
dat activiteiten worden verricht vanwege die maatregelen.

2. Een rechthebbende op een onroerende zaak waar een beroepshalve of bedrijfsmatig verrichte
activiteit, ongeacht het openbare of particuliere, winstgevende of niet-winstgevende karakter
daarvan, wordt verricht of waar sprake is van milieuschade of een onmiddellijke dreiging daarvan,
gedoogt dat preventieve of herstelmaatregelen als bedoeld in titel 17.2 van de Wet milieubeheer
worden getroffen.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2017/18, 34 986, nr. 3, p. 208)

Met de vervanging van het begrip «werkzaamheden» door «activiteiten» wordt aangesloten bij het begrippenkader dat in de Omgevingswet wordt gehanteerd. Onder de Omgevingswet vormt het begrip activiteit een centraal aanknopingspunt. Daarom is het wenselijk dat niet onnodig synoniemen worden gebruikt voor het begrip activiteit.

Oorspronkelijke wettekst

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33962, nr. 3, p. 522)

Dit artikel betreft een samenvoeging van twee artikelen uit de Wet milieubeheer. Het eerste lid bevat de gedoogplicht uit artikel 8.51 van de Wet milieubeheer en het tweede lid die uit artikel 17.11 van de Wet milieubeheer. Beide gedoogplichten zijn, op redactionele aanpassingen na, ongewijzigd uit die wet overgenomen. Het eerste lid is opgenomen omdat de nazorginstantie, belast met de nazorgmaatregelen als bedoeld in artikel 8.49 van de Wet milieubeheer, niet noodzakelijkerwijs ook de rechthebbende op het terrein waar de gesloten stortplaats is gelegen, behoeft te zijn. De nazorginstantie zal wel toegang moeten hebben tot het terrein van de stortplaats, alsmede de mogelijkheid moeten hebben tot het (laten) verrichten van werkzaamheden op dat terrein. In die gevallen moet de rechthebbende gedogen dat op zijn terrein nazorg wordt uitgevoerd. Het tweede lid betreft een plicht voor de rechthebbende van het perceel waar de milieuschade of onmiddellijke dreiging daarvan zich voordoet, om daar preventieve en herstelmaatregelen te dulden. Dit is noodzakelijk om te kunnen bewerkstelligen dat de rechthebbende van de grond niet de uitvoering van de te treffen maatregelen door of op last van het bevoegd gezag kan verhinderen. Overigens kan de rechthebbende zich als belanghebbende wel verweren tegen het treffen van de maatregelen waarvoor de gedoogplicht geldt (zie artikel 17.10, derde lid, van de Wet milieubeheer).