1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 12. Bijzondere instrumenten voor het herinrichten van gebieden
  5. Afdeling 12.4 Herverkaveling
  6. 12.4.2 Het ruilbesluit
  7. 12.30 Aanspraak eigenaar: oppervlakte

Artikel 12.30 Aanspraak eigenaar: oppervlakte

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

1. Bij de toewijzing van rechten op kavels heeft iedere eigenaar aanspraak op een oppervlakte in kavels die gelijk is aan de oppervlakte van de door hem ingebrachte percelen. Deze oppervlakte wordt verminderd met het percentage waarmee de totale oppervlakte van alle in het herverkavelingsblok opgenomen percelen op grond van artikel 12.29 is verminderd.

2. De totale oppervlakte, bedoeld in het eerste lid, tweede zin, is de oppervlakte van alle in het herverkavelingsblok opgenomen percelen, verminderd met de oppervlakte van de onroerende zaken die in een onteigeningsbeschikking voor onteigening zijn aangewezen.

3. Het bevoegd gezag kan van het eerste lid afwijken als toepassing van dat lid in de weg zou staan aan de totstandkoming van een behoorlijke herverkaveling. Als geen overeenstemming is bereikt met de eigenaar en degene die op de onroerende zaak een recht van hypotheek of grondrente heeft, kan deze afwijking ten hoogste vijf procent bedragen van de oppervlakte waarop de eigenaar op grond van het eerste lid aanspraak heeft. De toepassing van deze afwijking in samenhang met de toepassing van artikel 12.29 leidt niet tot een toewijzing van een oppervlakte die meer dan vijf procent kleiner is dan de oppervlakte van de door de eigenaar ingebrachte kavels.

Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet, Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2018/19, 35133, nr. 3, p. 215-216)

Zoals in paragraaf 7.3.2 van deze memorie van toelichting is uiteengezet, bestaat onder de Omgevingswet geen behoefte aan een zelfstandige onteigeningsgrondslag voor landinrichting zoals die in de Wilg was opgenomen. Het tweede lid van het voorgestelde artikel heeft dan ook betrekking op onteigening op grond van hoofdstuk 11 van de Omgevingswet. Onteigening kan op basis van dat hoofdstuk onder meer plaatsvinden ter verwezenlijking van een onteigeningsbelang dat zijn grondslag vindt in het omgevingsplan. Langs die weg kunnen ook onroerende zaken worden onteigend die nodig zijn om de doelen van het inrichtingsprogramma te bereiken. Verwerving van onroerende zaken voor het uitvoeren van een inrichtingsprogramma vindt in beginsel plaats door minnelijke verwerving of door de toepassing van korting bij herverkaveling.
Omdat de voorgestelde regeling voor landinrichting geen zelfstandige onteigeningsgrondslag kent, is de regel uit artikel 56, tweede lid, Wilg dat een eigenaar geen aanspraak op toewijzing heeft in geval van onteigening, niet overgenomen. Een eventuele onteigening vindt niet plaats binnen het kader van landinrichting maar met het oog op een onteigeningsbelang dat zijn grondslag (meestal) in het omgevingsplan vindt. De schadeloosstelling wordt dan toegekend in geld; toewijzing van grond kan daardoor niet aan de orde zijn.