1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 9. Voorkeursrecht
  5. Afdeling 9.2 Vervreemding na vestiging van een voorkeursrecht
  6. 9.2.1 Bevoegd gezag
  7. 9.6 Bevoegd gezag

Artikel 9.6 Bevoegd gezag

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

Als bevoegd gezag als bedoeld in deze afdeling worden aangewezen:

a. het college van burgemeester en wethouders voor een gemeentelijk voorkeursrecht,

b. gedeputeerde staten voor een provinciaal voorkeursrecht,

c. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor een nationaal voorkeursrecht.

Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet, Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2018/19, 35 133, nr. 3, p. 203)

Dit voorgestelde artikel bepaalt welke organen het bevoegd gezag zijn voor de toepassing van deze afdeling. Dit bevoegd gezag is te onderscheiden van het bevoegd gezag voor de vestiging en intrekking van het voorkeursrecht en enkele daarmee samenhangende taken in de voorgestelde afdeling 9.1. Hoewel het de rechtspersoon is die al dan niet overgaat tot aankoop van de aangeboden onroerende zaak, wordt de beslissing daarover genomen door het bestuursorgaan dat bevoegd is daarover namens de rechtspersoon te beslissen. De vervreemder heeft op grond van dit hoofdstuk, zie ook hierna, de plicht om als hij wenst te vervreemden, de onroerende zaak eerst aan te bieden aan degene op wiens naam het voorkeursrecht is gevestigd. Dat is in dit kader altijd een gemeente, een provincie of de Staat. Het gaat daar om de privaatrechtelijke rechtspersonen die tot verwerving kunnen overgaan. Tegelijkertijd moeten daarover krachtens dit hoofdstuk besluiten worden genomen. Om enerzijds te verduidelijken dat die besluiten genomen kunnen worden door het college van burgemeester en wethouders dat het aangaat, gedeputeerde staten die het aangaat en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en anderzijds te vermijden dat in meerdere artikelen diezelfde opsomming steeds terug moet komen, geeft dit artikel de grondslag voor de bevoegdheid van die bestuursorganen. Voor een nadere toelichting zie paragraaf 5.2 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting.