1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 15. Schade
  5. Afdeling 15.3 Schadeloosstelling bij onteigening
  6. 15.3.1 Recht op en vaststelling van schadeloosstelling bij onteigening
  7. 15.22 Werkelijke waarde

Artikel 15.22 Werkelijke waarde

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

1. De werkelijke waarde van de onteigende zaak wordt vergoed.

2. Bij het bepalen van de werkelijke waarde wordt uitgegaan van de prijs die tot stand zou zijn gekomen bij een veronderstelde vrije koop in het economische verkeer tussen de onteigende als redelijk handelende verkoper en de onteigenaar als redelijk handelende koper.

3. In bijzondere gevallen wordt de werkelijke waarde naar een andere maatstaf bepaald.

Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet, Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2018/19, 35133, nr. 3, p. 261-262)

Dit voorgestelde artikel regelt ten eerste dat de werkelijke waarde van de zaak moet worden vergoed. Dit uitgangspunt is ongewijzigd overgenomen uit artikel 40b van de Onteigeningswet. Wel is het voorgestelde eerste lid in technisch opzicht eenvoudiger geformuleerd dan artikel 40b, eerste lid, van de Onteigeningswet. Die bepaling regelde uitdrukkelijk dat de gevoelswaarde die de zaak uitsluitend voor de onteigende had, niet wordt vergoed. Het is niet nodig dit in de Omgevingswet over te nemen omdat uit het eerste en tweede lid, gelezen in onderlinge samenhang, al volgt dat de gevoelswaarde die de zaak voor de onteigende mocht hebben bij het bepalen van de waarde buiten beschouwing moet worden gelaten. Het voorgestelde tweede lid geeft, in het verlengde van artikel 40b, tweede lid, van de Onteigeningswet, een maatstaf die het bepalen van de werkelijke waarde objectiveert. Voor het meewegen van subjectieve factoren bestaat daarom geen ruimte.

Een vergelijkbare vereenvoudiging is eerder in de pachtwetgeving doorgevoerd. Verwezen wordt naar de artikelen 378 en 379 van Boek 7 BW die in de plaats zijn gekomen van artikel 56c, tweede lid, van de Pachtwet (oud).

Voor de formulering van het tweede lid is aangesloten bij artikel 6:9 van de Wet op het financieel toezicht.

Voor bijzondere gevallen regelt het derde lid dat de waarde naar een andere maatstaf wordt bepaald. Hieronder kunnen uiteenlopende situaties vallen zoals het geval waarin een verhuurd gebouw binnen afzienbare tijd zal worden gesloopt; de werkelijke waarde kan dan worden bepaald op de netto-huuropbrengsten tot de sloop, vermeerderd met de verkoopwaarde van alleen de ondergrond. Een ander voorbeeld betreft de waardebepaling van een smalle strook grond voor een wegverbreding waarop de algemene maatstaf van het tweede lid niet kan worden toegepast omdat het te smal is om in het economische verkeer zelfstandig verkoopbaar te kunnen zijn. De waarde kan dan worden bepaald op een evenredig deel van de verkoopwaarde van de totale oppervlakte van het perceel. Het derde lid kan ook toegepast worden bij andere zaken waarvoor geen markt bestaat zoals begraafplaatsen.