1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 10. Gedoogplichten
  5. Afdeling 10.3 Bij beschikking op te leggen gedoogplichten
  6. 10.3.2 Gedoogplichten
  7. 10.21 Gedoogplicht andere werken van algemeen belang

Artikel 10.21 Gedoogplicht andere werken van algemeen belang

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

1. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan aan een rechthebbende een gedoogplicht opleggen voor het tot stand brengen of opruimen van een werk van algemeen belang dat geen werk of activiteit is als bedoeld in de artikelen 10.13 tot en met 10.19a, als het belang van de openbare veiligheid, het belang van het beschermen van de fysieke leefomgeving, zwaarwegende economische belangen of zwaarwegende andere maatschappelijke belangen dit rechtvaardigen.

2. Als de oplegging van een gedoogplicht een belang dient waarvoor de zorg niet bij Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat berust, beslist Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat in overeenstemming met Onze Minister die het aangaat.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33962, nr. 3, p. 529-530)

De Minister van Infrastructuur en Milieu kan in aanvulling op de opsomming van werken in de artikelen 10.13 tot en met 10.17 besluiten om ook voor andere werken die van algemeen belang zijn een gedoogplichtbeschikking te geven. Omdat van het begrip algemeen belang niet een allesomvattende definitie kan worden gegeven omdat dit altijd van de specifieke kenmerken en doelen van de werken afhangt, worden in dit artikel enkele abstracte belangen genoemd. Ten behoeve van werken die een of meer van die belangen behartigen, kan door de Minister een gedoogplicht worden opgelegd. Hiervoor is op grond van artikel 3:46 Awb een deugdelijke motivering vereist die duidelijk maakt waarom het desbetreffende werk het algemeen belang dient. In zoverre verschilt het geven van een gedoogplichtbeschikking op grond van dit artikel niet van het erkennen van het openbaar nut van werken zoals dit onder de Belemmeringenwet Privaatrecht mogelijk is. Ook in die wet zijn er werken direct bij wet erkend en zijn er werken waarvoor eerst, bij koninklijk besluit, een erkenning voor openbaar nut moest worden gegeven. De meerwaarde van dit artikel is dat er nu niet één een koninklijk besluit omtrent de erkenning van het openbaar nut én een besluit over de oplegging van een gedoogplicht moet worden genomen, maar dat beide elementen voortaan in één ministerieel besluit kunnen worden betrokken. Bovendien bewerkstelligt dit artikel dat het wetsvoorstel ook toekomstbestendig is en daardoor openstaat voor technologische en innovatieve ontwikkelingen. Naast openbare veiligheid en het beschermen van het milieu kan ook in zwaarwegende economische belangen of zwaarwegende andere maatschappelijke belangen een grond liggen om een werk als een werk van algemeen belang te kwalificeren. Onder de Belemmeringenwet Privaatrecht zijn economische belangen geaccepteerd door de rechter als een gerechtvaardigde reden voor het erkennen van het openbaar belang (ABRvS 6 februari 2008, LJN BC3610). Recent stelde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een zaak die betrekking had op gasleidingen, maar niet zag op de Belemmeringenwet Privaatrecht, dat «er geen grond bestaat voor het oordeel dat een bedrijf met commerciële belangen geen openbare belangen kan dienen» (ABRvS 15 december 2010, 200906644/1/R1).

Op grond van artikel 16.31 is ook op de totstandkoming van een gedoogplichtbeschikking op basis van dit artikel de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb van toepassing. Dit houdt in dat er zienswijzen op het ontwerpbesluit kunnen worden ingediend en daarmee dus ook zienswijzen tegen het voornemen een gedoogplicht op te leggen ten behoeve van een werk dat op basis van dit artikel als werk van algemeen belang zal worden beschouwd.