1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 11. Onteigening
  5. Afdeling 11.2 Onteigeningsbeschikking
  6. 11.9 Onderbouwing noodzaak in verband met de Opiumwet

Artikel 11.9 Onderbouwing noodzaak in verband met de Opiumwet

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

Als het onteigeningsbelang verband houdt met de handhaving van de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet in een gebouw bedoeld in artikel 13b, tweede lid, van de Woningwet, ontbreekt de noodzaak tot onteigening, tenzij de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 13b, tweede lid, van de Woningwet, geen uitzicht heeft geboden op het duurzaam achterwege blijven van een overtreding van artikel 2 of artikel 3 van de Opiumwet in het gebouw.

Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet, Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2018/19, 35133, nr. 3, p. 209-210)

Titel IV van de Onteigeningswet voorziet niet alleen in de ‘gewone’ bestemmingsplanonteigening, maar biedt ook grondslagen voor onteigening in een aantal meer specifieke situaties. Deze zijn opgenomen in artikel 77, eerste lid, van de Onteigeningswet.

Artikel 77, eerste lid, ten zevende en ten achtste, van de Onteigeningswet voorziet in bijzondere grondslagen voor onteigening met het oog op de belangen van de handhaving van de openbare orde en de Opiumwet, en voor onteigening met het oog op de belangen van de leefbaarheid, gezondheid en veiligheid. De verschillende aanschrijvingen en handhavingsbesluiten die in artikel 77, eerste lid, worden genoemd, kunnen als grondslag voor onteigening dienen als zij onherroepelijk zijn geworden.
Onder de Omgevingswet blijft behoefte bestaan aan de mogelijkheid om te onteigenen in verband met deze belangen.

De onteigeningsgrondslagen van artikel 77, eerste lid, ten zevende en ten achtste, van de Onteigeningswet betreffen activiteiten die de kwaliteit van de fysieke leefomgeving negatief beïnvloeden en een doelmatig gebruik van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften belemmeren (zie artikel 1.2 en 1.3 van de Omgevingswet). Concreet gaat het om situaties als bedoeld in de zogenoemde Wet Victor, namelijk woningen die zijn gesloten wegens overtreding van de Woningwet, de Gemeentewet, een gemeentelijke verordening of de Opiumwet en woningen die zijn gesloten in verband met bedreiging van de leefbaarheid, gezondheid en veiligheid. Als uiterste middel kan in dergelijke situaties onteigening nodig zijn om de fysieke leefomgeving weer geschikt te maken voor het doelmatige gebruik ter vervulling van maatschappelijke behoeften. In termen van de voorgestelde regeling voor onteigening vallen deze situaties vanwege hun relevantie voor de fysieke leefomgeving onder de elementen ‘gebruik’ en ‘beheer’ van de fysieke leefomgeving zodat een onteigeningsbelang als bedoeld in voorgesteld artikel 11.5, onderdeel a, kan bestaan.

De voorgestelde artikelen 11.8 tot en met 11.10 voorzien in de omzetting van de onteigeningsmogelijkheden op grond van artikel 77, eerste lid, ten zevende en ten achtste, van de Onteigeningswet. Het verschil tussen de regeling in de Onteigeningswet en de voorgestelde regeling betreft de grondslag die voor de onteigening wordt gebruikt. Waar de Onteigeningswet afzonderlijke grondslagen biedt, volstaat de Omgevingswet met één algemene grondslag: het onteigeningsbelang. Een onteigeningsbeschikking kan alleen worden gegeven als er een onteigeningsbelang is: een onteigening moet in het belang van het ontwikkelen, gebruiken of beheren van de fysieke leefomgeving zijn. Zoals hiervoor is aangegeven, kan ook in de hier bedoelde situaties een onteigeningsbelang bestaan.

De verschillende aanschrijvingen en handhavingsbesluiten die in artikel 77, eerste lid, van de Onteigeningswet worden genoemd en die als grondslag voor onteigening kunnen dienen als zij onherroepelijk zijn geworden, keren in aangepaste vorm in de voorgestelde artikelen terug. Zij bieden niet langer een afzonderlijke grondslag voor onteigening, maar vullen het noodzaakcriterium aan dat voor onteigening in het algemeen geldt.614 Concreet houdt dit in dat het bevoegd gezag pas tot onteigening kan besluiten nadat eerst is geprobeerd het belang van het gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving te behartigen door de inzet van minder ingrijpende instrumenten: de genoemde aanschrijvingen en handhavingsbesluiten. De overige wettelijke criteria voor onteigeningsbeschikkingen, zoals de eis van voldoende minnelijk overleg, gelden onverkort voor de besluitvorming over onteigening in de bedoelde specifieke situaties.

Dat de aanschrijvingen en handhavingsbesluiten in de artikelen 11.8 tot en met 11.10 in het noodzaakcriterium zijn begrepen, brengt niet mee dat de afwegingskaders die voor die aanschrijvingen en besluiten gelden, zelf onder de reikwijdte van de Omgevingswet vallen. De relatie tussen enerzijds de handhaving van de openbare orde, de Opiumwet, de Woningwet en anderzijds de Omgevingswet is indirect en loopt over de band van het onteigeningsbelang en een op de situatie toegesneden noodzaakcriterium in aanvulling op het noodzaakcriterium dat voor alle onteigeningen geldt.

Het voorgestelde artikel 11.8 bevat de omzetting van artikel 77, eerste lid, ten zevende, van de Onteigeningswet voor zover dat verband houdt met de handhaving van de openbare orde. Het betreft een vorm van onteigening die mogelijk is gemaakt door de Wet Victor.
Het voorgestelde artikel 11.10 bevat de omzetting van artikel 77, eerste lid, ten zevende, voor zover dat verband houdt met de handhaving van de Opiumwet. Ook dit betreft een vorm van onteigening die mogelijk is gemaakt door de Wet Victor.
Het voorgestelde artikel 11.10 bevat de omzetting van artikel 77, eerste lid, ten achtste, van de Onteigeningswet. Deze vorm van onteigening is mogelijk gemaakt door de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek, de zogenoemde Rotterdamwet.

Enkele andere onteigeningsgrondslagen van artikel 77, eerste lid, van de Onteigeningswet kunnen vervallen omdat zij overbodig zijn geworden, hetzij doordat de regeling van onteigening in de Omgevingswet een andere systematiek heeft, hetzij doordat de wetgeving waarmee de grondslagen samenhangen is gewijzigd en de Onteigeningswet daarop niet is aangepast. Zo is artikel 77, eerste lid, ten tweede, dat de zogenoemde bouwplanonteigening in het belang van de volkshuisvesting mogelijk maakt, overbodig vanwege de andere systematiek van de Omgevingswet. Onder de Omgevingswet zal in voorkomend geval gekozen kunnen worden voor een ‘gewone’ onteigening waarin het onteigeningsbelang van het gebruik en beheer van de fysieke leefomgeving wordt gebaseerd op de functies die in een omgevingsplan aan een locatie zijn toegedeeld, eventueel met de aanwijzing van een moderniseringslocatie. Het onteigeningsbelang kan ook worden gebaseerd op een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
Artikel 77, eerste lid, ten vijfde, maakt onteigening nog mogelijk voor de verwijdering van onbewoonbaar verklaarde woningen. Deze bepaling is overbodig geworden doordat de Woningwet vanaf 2007 niet meer voorziet in de onbewoonbaarverklaring van woningen. Aan de grondslag van artikel 77, eerste lid, ten zesde, voor snellere onteigening voor de uitvoering van vastgestelde, maar nog niet onherroepelijk geworden bestemmingsplannen, inpassingsplannen of projectbesluiten die gecoördineerd worden, bestaat geen behoefte meer omdat de voorgestelde nieuwe systematiek geen vervroegde onteigening kent. Voor alle onteigeningen geldt voortaan dat de eigendom pas kan overgaan nadat het besluit op basis waarvan het onteigeningsbelang is gemotiveerd, onherroepelijk is geworden.